maandag 19 november 2012

WANDERBACH page 179


Waja nods serious and points at a small circle of twined grass of which more or less one third is winded with a linen strip. It hangs on a rope of tiny fiber eyes, so little that it seems beads. He noticed the amulet before, perhaps because of its prominent place straight across the bed.
- ‘Of course you don’t want to tell where it’s fore?’ he sighs; as expected Waja shakes her head.
- ‘You will see as time comes,’ she answers mysterious.
The next day they walk again during which Waja shows him where she lives. The cabin is no different from the others but when she introduces him to another woman Tork understands that each cabin has two inhabitants. He asks Waja.
- ‘Nobody lives alone. So it is written, yet we live temporarily divorced for the moment.’ Tork doesn’t understand.
- ‘What do you mean?’
- ‘I live with you.’
- ‘With me?’
- ‘You slept more hours then you want to believe, otherwise you knew that I’m almost all the time with you.’
- ‘You eat and sleep here, no?’
- ‘I eat and sleep with you!’
- ‘In the same bed?’ Waja nods.
- ‘That I would have noticed!’
- ‘Assumingly not,’ she smiles, ‘not that a woman held you in her arms.’ Tork is speechless. ‘It was necessary to take care of you and to make sure that your condition stayed stable. I’m your nurse.’ Tork is ashamed. Yet he was weak and infirm – and still is – but sleeping for days with a woman and not noticing makes him think.  

Waja knikt ernstig en wijst naar een kleine cirkel van gevlochten gras waarvan ongeveer eenderde met een linnen strook is omwonden. Het hangt aan een koord van ineen gewerkte vezeloogjes, zo klein dat het kraaltjes lijken. Het amulet was hem eerder opgevallen, wellicht door de prominente plaats recht tegenover het bed.
- ‘Je wilt natuurlijk niet vertellen waarvoor het dient?’ zucht hij. Zoals te verwachten schudt Waja haar hoofd.
- ‘Je zult wel zien zodra het tijd is,’ antwoordt ze geheimzinnig.
De volgende dag maken ze opnieuw een wandeling waarbij Waja hem laat zien waar ze woont. De hut onderscheidt zich niet van de rest maar wanneer ze hem voorstelt aan een andere vrouw begrijpt Tork dat elke hut door twee wordt bewoond. Hij vraagt er Waja naar.
- ‘Niemand woont alleen. Zo werd het voorgeschreven, al leven wij tegenwoordig tijdelijk gescheiden.’ Tork begrijpt het niet.
- ‘Wat bedoel je?’
- ‘Ik woon bij jou.’
- ‘Bij mij?’
- ‘Je sliep meer uren dan je zou willen geloven, anders wist je dat ik bijna voortdurend bij je ben.’
- ‘Je eet en slaapt toch hier?’
- ‘Ik eet en slaap bij jou!’
- ‘In hetzelfde bed?’ Waja knikt.
- ‘Dat had ik toch gemerkt?’
- ‘Blijkbaar niet,’ glimlacht ze, ‘niet dat een vrouw jou in haar armen hield.’ Het slaat Tork met stomheid.
- ‘Het was nodig over jou te waken en te zorgen dat je toestand stabiel bleef. Ik ben jouw verpleegster.’ Tork schaamt zich. Al was hij zwak en hulpbehoevend – is dat nog – maar om dagen naast een vrouw te liggen zonder het te merken stemt tot nadenken. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten