-
‘I shall undress you. Don’t be
shy; it’s not the first time that I see a naked man. I have to nurse you so you
will recover as soon as possible.’ Deliberate she rubs his body as if it is
daily routine. Tork relaxes. It seems as if she works the deprivations of
the last days out of him what gives the confidence to cure. More lazy then
tired he stretches underneath the crisp sheet. Waja smiles when she leaves to
return with an aromatic steaming bowl filled with an unknown porridge of which
he doesn’t recognize the taste. Trusting he takes the wooden spoon while hunger
drags his stomach. It takes effort not to retch, keep the first mouthfuls
inside, but after that he swallows automatically. The food is necessary but exhorting
and as soon as the bowl is empty he closes his eyes. He doesn’t notice that the
priestess kisses lightly his mouth before she leaves the cabin.
He
awakes in dusk. Before she left
Waja quenched the candles which stand around the bed as with a dead wake; the
low door opening not wide enough to let a lot of light inside. For the first
time Tork pays attention to the new environment. The cabin is at least six
yards cross-cut and exists in one single room. Except the bed, wide enough for
two, there is a small table almost pulled against the bed because Waja used it
as a stool during her nursing. It stood between a large number of cushions
carefully draped in horseshoe shape just aside the center of the cabin; probably
the place where the inhabitant eats and does her work.
At the walls hang a large number of objects
that Tork doesn’t recognize. They remind on works of art or attributes for
ceremonial use. Almost all of them round, they at least exist from bend forms.
-
‘Ik zal je uitkleden. Je hoeft je niet te schamen, het is niet de eerste keer
dat ik een naakte man zie. Ik moet je verzorgen zodat je zo snel mogelijk
herstelt.’ Doelbewust wrijft ze zijn lijf alsof het dagelijkse routine is. Tork
ontspant. Het lijkt of ze de ontberingen van de laatste dagen uit hem kneedt
wat hem het vertrouwen geeft te zullen genezen. Meer lui dan moe strekt hij onder
het kraakheldere laken. Waja glimlacht wanneer ze hem verlaat om terug te keren
met een geurig dampende schaal gevuld met een onbekende pap waarvan hij de
smaak niet kan thuisbrengen. Vol vertrouwen pakt hij de houten lepel terwijl
honger zijn maag samentrekt. Het kost moeite niet te kokhalzen, de eerste
happen binnen te houden, maar daarna gaat het vanzelf. Het voedsel is nodig
maar uitputtend en zodra de schaal leeg is sluit hij de ogen. Hij merkt niet
dat de priesteres licht zijn mond kust voordat ze de hut verlaat.
Hij
ontwaakt in schemer. Voordat ze vertrok blies Waja de vetkaarsen uit die als
bij een dodenwake rondom het bed staan. De lage deuropening niet ruim genoeg om
veel licht binnen te laten. Voor het eerst laat Tork de nieuwe omgeving op zich
inwerken. De hut is zeker zes meter in doorsnee en bestaat uit één vertrek.
Behalve het bed, breed genoeg voor twee, staat er een laag tafeltje bijna tegen
het bed getrokken omdat Waja het als kruk gebruikte tijdens zijn verzorging.
Het stond tussen een groot aantal kussens in hoefijzervorm die zorgvuldig
gedrapeerd iets terzijde van het middelpunt liggen. Waarschijnlijk de plaats
waar de bewoonster eet en haar werkzaamheden uitvoert.
Aan
de wanden hangen een groot aantal voorwerpen die Tork niet kan thuisbrengen. Ze
doen aan kunstwerken denken of attributen voor ceremonieel gebruik. Haast
allemaal rond bestaan ze tenminste uit gebogen vormen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten