zaterdag 30 juni 2012

a poem a day LVXXIV


Verguisd ben ik door Jan en Alleman,
vooral die laatste
die kippen neukt voor het slapen gaan
Verwijfd, met ringen in zijn haren
en tortelduiven in zijn baard
steunt hij op die ene wolk
welke de regen brengt
Storm in het zonneoog
Hagelstenen in zijn mond
spuugt hij drek en rozenolie,
bloedrood en splinterfijn


Declined I am by John and Doe,
especially the last one
who fucks chickens before sleeping
Womanized, with rings in his hair
and turtle-doves in his beard
he leans on that one cloud
which brings the rain
Storm in the sun-eye
Hail-stones in his mouth
He spits mud and rose-oil,
Blood-red and splinter-fine

WANDERBACH page 59 (chapter 7)


Tork grafts upwards over the mountain path. Without real memory of what happened in the caverns he realizes that he was drugged by something which seemed to have no influence on the dogs. He doesn’t understand. The attack had nothing to do with curiosity. As far as he knows he was abducted while sleeping, or was his curiosity influenced on a higher level? Have the Gods, or at least the used illusion, manipulated his unconscious until he walked to the caverns like a sleep-walker to surrender to whatever they had in mind? Then he fears for the future. How can he defend himself? Forget about that the dogs will have a second chance, that mistake they won’t make twice. Gods may not like to kill people, that won’t include dogs.
That he didn’t think of this before! Worried he watches the animals that sniff happy in front of him. Perlwachter didn’t mention this, nor did he insist to leave them in Wanderbach. Tork realizes that the keeper is not interested in their faith. Perhaps he calculated their lost as an extra tool to magnify the chances. For now the elderly is absolutely right. Without the dogs this venture had already failed: the first and least dangerous test according to him, which promises for what has yet to come.
Tork grafts worried further to stop at the highest point where they rest and swallow capsules to start the landing fortified.
He still has no idea about the surrounding. Mountain walls raise vertical on both sides along the down swinging path that a bit further disappears around a bend. 

Tork zwoegt over het bergpad omhoog. Zonder werkelijke herinnering aan wat er in de spelonken gebeurde beseft hij dat hij gedrogeerd werd door iets dat blijkbaar geen invloed op de honden had. Hij begrijpt het niet. De aanval had niets met nieuwsgierigheid te maken. Voor zover hij weet werd hij ontvoerd terwijl hij sliep. Of werd zijn nieuwsgierigheid op een hoger niveau bespeeld? Hebben de Goden, of in elk geval de gebruikte illusie, zijn onderbewustzijn beïnvloed zodat hij als een slaapwandelaar naar de spelonken liep om zich over te geven aan wat ze ook van plan waren? Dan vreest hij voor de toekomst. Hoe kan hij zich verdedigen? Want geloof maar niet dat de honden een tweede kans krijgen, die fout zullen ze niet nogmaals maken. Goden hebben misschien een hekel aan het doden van mensen, maar dat zal bij honden niet opgaan.
Dat hij daar niet eerder aan dacht! Bezorgd kijkt hij naar de dieren die blij voor hem uit snuffelen. Hierover heeft Perlwachter niets gezegd, of er op aangedrongen hen in Wanderbach te laten. Tork beseft dat de wachter niet in hun lot is geïnteresseerd. Misschien heeft hij hun verlies ingecalculeerd als extra hulpmiddel om de slaagkans te vergroten. Daarin heeft de oude zeker gelijk. Zonder de honden was de onderneming al mislukt: de eerste en minst gevaarlijke proef volgens hem, wat belooft voor wat komt.
Tork sjokt ongerust verder om op het hoogste punt halt te houden waar ze rusten en capsules slikken om gesterkt aan de daling te beginnen.
Hij heeft nog altijd geen idee van de omgeving. Bergwanden rijzen aan weerszijden loodrecht langs het omlaag slingerend pad dat wat verder rond een bocht verdwijnt.

vrijdag 29 juni 2012

a poem a day LVXXIII


Welke boef heeft mij gestolen?
Dat ik mij niet meer vinden kan
Tussen verloren voorwerpen gezocht
waar ik ook niet was
of het moet zijn
dat ik niet goed heb gekeken


What crook has stolen me?
That I can’t find myself anymore
Searched between lost subjects
where I wasn’t either
or it has to be
that I didn’t look quit well

WANDERBACH page 57 – 58 (the end of chapter 6)


The valley is gone, no murmuring river and first now he realizes that he was saved by the dogs. Something lured or brought him towards here and submerged him like a forgotten part and maybe he had to stay inside for ever if they hadn’t come.
He inspects his wounds. No more than some scratches and bumps and still wacky he crawls to his clothes to dress painfully. After that he checks his equipment. Apart from the tent and sleeping bag everything is complete. He doesn’t want to look for it. Perhaps on their way back and otherwise it can be replaced. It was of little use and didn’t protect at all.
It is clearly now that the tempting voice cannot pass the entrance and how she managed to get him inside shall probably stay a mystery. Maybe he got injected during his dreams. He can’t remember.
Recollecting he caresses the rough pates.
- ‘Without you I wasn’t anymore’; he whispers gratefully. They seem to understand and rub coquettish against him. Tork scribbles afloat and hoist up the rucksack, pinches the stick steady in his right hand: a real anchor! ‘Let’s go and eat something on a more reliable spot.’ A short barking and the dogs already jump in front on the path that leads higher into the mountains.  

page 58

Het dal is weg, geen ruisend riviertje en nu pas dringt het door dat hij door de honden werd gered. Iets heeft hem hierheen gelokt of gebracht en hem ondergedompeld als een vergeten onderdeel en hij was daarbinnen misschien wel eeuwig gebleven als zij niet waren gekomen.
Hij inspecteert zijn wonden. Niet meer dan wat schrammen en bulten en nog wankel scharrelt hij naar zijn kleren om ze moeizaam aan te trekken. Daarna controleert hij de uitrusting. Behalve de tent en slaapzak is alles compleet. Hij wil niet gaan zoeken. Misschien op de terugweg en anders is het te vervangen. Hij heeft er weinig aan, ze boden totaal geen bescherming.
Het is nu wel duidelijk dat de verleidende stem niet verder dan de ingang kan en hoe het haar lukte hem daarbinnen te krijgen zal wel een raadsel blijven. Misschien werd hij er in zijn dromen naartoe gezogen. Hij kan het zich niet herinneren.
In gedachten streelt hij de ruige koppen.
- ‘Zonder jullie was ik er niet meer’; fluistert hij dankbaar. Ze lijken te begrijpen en schurken behaagziek tegen hem aan. Tork krabbelt overeind en hijst zich in de rugzak, klemt de stok stevig in de rechterhand: een wezenlijk houvast! ‘Laten we gaan en op een rustiger plek wat eten.’ Een kort blaffen en de honden springen al voor hem op het pad dat hoger de bergen invoert.

donderdag 28 juni 2012

a poem a day LVXXII


de niet koper

‘Ik ga met je mee’
zei ik en nam mijn tas onder zijn arm
‘Wees gegroet’, of: ‘Ave!’
Duitsers die ‘Wilkommen’ worden geheten
Neuk je moeder’
zag ik hem denken
toen hij amechtig hijgend
de heuvel beklom
Waartoe leidt mij dit of,
waarnaartoe?
Brullend vanuit het dal
waar ik hem achterliet


the none buyer

‘I come with you’
I said and took my purse under his arm
‘Hail’, or: ‘Ave!’
Germans which are called ‘Wilkommen’
Fuck your mother’
I saw him thinking
when he rickety panting
climbed the hill
Where to will this lead me or,
where-to-go?
Howling from out the valley
where I left him



WANDERBACH page 56


He doesn’t want to move and knows that it is impossible yet his arms and legs seem to wave loose with an outwards hanging yearning tongue when a buzzing sound is added to the painting.
The paint which is his body hums like a bee-hive and their honey sticks to his skin on which stingy bumps grows that swell like an immeasurable sweet incentive and shrink again until he grows as vibrating rubber in a large, wet spot on the canvas.
He becomes solidly brushed and a sheep presses his wool into greasy tickling skin. The painting wants to scratch itself and laughs because it is useless and it doesn’t know the feeling.
Sudden pain in the upper-arms that are anyhow not his, so why should he feel it? And he knows that the painting moves. That it comes along with him while being pulled from the canvas.
The man who is no man struggles with all his power and yet he becomes inexorably ripped loose till the rubber pops and trills from the canvas, the mist claws at him and decoys to stay with a soft sweet voice but the uneven nothing scrapes provoking along naked desirably burning skin.
Resistance is useless. His arms prick, his pelt sours when he is pulled defenseless to the light; a path that goes along caverns in a darkened mountain wall in which light forbidden pries. The coolness of grass pampers his strike body and the man rises slowly and looks with no understanding at both wolves which warm him by gasping breath.
Slowly he sees around. The mist in his head inhibits that he understands. Nothing has become something: a path between high rising ridges and it gets in seeping that he is a part of it one way or another, even if his body is not from stone or grass like the path.
Further away lays a rucksack, lost, with a stick aside, loose pieces of clothing and a belt full of things.
- ‘I’m Tork’; he murmurs senseless and stares at the dogs which are no longer wolfs but still fan their breath towards him. ‘I slept in a tent’; and looks with cleft fear to the dark entrance from which blows a foggy voice. ‘How did I get here?’ 

Hij wil niet bewegen en weet dat het niet kan al lijken armen en benen los van hem te zwaaien met smachtend naar buiten hangende tong wanneer er een gonzend geluid aan het schilderij wordt toegevoegd.
De verf welke zijn lichaam is zoemt als een korf vol bijen, en hun honing plakt aan zijn vel waarop bulten groeien van hun steken die als een onmetelijk zoete prikkel zwellen en weer slinken tot hij als vibrerend rubber uitdijt in een grote, natte vlek op het doek.
Hij wordt vast gekwast en een schaap drukt zijn wol in huid, vettig kriebelend. Het schilderij wil zich krabben en lacht omdat het zinloos is en hij het gevoel niet kent.
Plotse pijn in de bovenarmen die toch niet van hem zijn, dus waarom zou hij het voelen? En hij weet dat het schilderij beweegt. Dat het meekomt met hem terwijl hij van het doek wordt gesleurd.
De man die geen man is verzet zich uit alle macht en toch wordt hij onverbiddelijk losgescheurd tot de rubber plopt en van het doek schiet, de nevel aan hem klauwt en met zachtzoete stem verleidt te blijven maar het oneffen niets schraapt tergend langs naakte van verlangen brandende huid.
Verzet is nutteloos. Zijn armen steken, zijn huid schrijnt wanneer hij weerloos naar het licht wordt getrokken. Een pad dat langs de spelonken loopt in de verduisterende bergwand waarin licht verboden loert. De koelte van gras koestert zijn geteisterd lichaam en de man komt traag overeind en kijkt niet begrijpend naar beide wolven die hem met hijgende adem verwarmen.
Langzaam speurt hij rond. De nevel in zijn hoofd belet te begrijpen. Het niets is iets geworden: een pad tussen hoog oprijzende bergen en het dringt sijpelend tot hem door dat hij er op de een of andere manier onderdeel van vormt, al is zijn lijf niet van steen of gras zoals het pad.
Verderop ligt een rugzak, verloren, met een stok ernaast, verspreide kledingstukken en een riem waaraan spullen hangen.
- ‘Ik ben Tork’; mompelt hij verdwaasd en kijkt naar de honden die niet wolfs meer zijn maar nog wel hijgend naar hem blazen. ‘Ik sliep in de tent’; en kijkt met kierende angst naar de duistere ingang waaruit de nevelige stem waait. ‘Hoe ben ik hier gekomen?’

woensdag 27 juni 2012

a poem a day LVXXI


Bliksem in mijn hoofd,
felle, langgekleurde steken die flitsen
en voorbijgaan
Piepende fluiten en een jammerend orgel
Punt is, dat ik het niet begrijp
Waar is de leegte gebleven
die deze morgen nog
Colgate-fris mijn ontbijt sierde?
Tussen appelsienen en een Mona-toetje
als welkom voor mijn verblijf
De vriendelijke juffrouw
met een mond vol tandpastalach
Hoera, dacht ik toen
en ‘leve de vakantie!’
Maar waar is die leegte nu?
Nu, nu ik haar zo nodig heb


Lightning in my head,
intense, long-colored stings that flash
and pass
Chirping flutes and a whining organ
Point is, that I don’t understand
Where is the emptiness
which even this morning
Colgate-fresh decorated my breakfast?
Between oranges and a Mona-dessert
as welcome for my stay
The friendly miss
with a mouth full toothpaste-smile
Hurrah, I then thought
and ‘long live holiday!’
But where is this emptiness now?
Now I need her so


WANDERBACH page 55


A man lies in black abide sticky mist. Nude and stretched on the uneven subsoil pulls like swelling fire upwards in him and spreads a desirable lifelessness. He stretches the arms and the fingers grasp in mist around while he crows for pleasure. Saliva drips out of his mouth, the toes curl but he is not aware. Red flashes penetrate through the black without clearing, as dull red painted strokes; than white, as drops foundation which partly cover the red but also the black. Whirling serpentines shoot like colorful flaming adornments through the covering mist that surrounds him as a womb, coddling, the sorrows far and none existing.
He is a man without a name and without a face and really is no man, not even a creature, but part of a living painting that in abstract strokes builds around him further and further without a hand or spirit leading it he arises as spot in a random dot on black linen which is not a background but part of a non understandable canvas that changes so quick that it is meaningless.
Or still? An eye with lashes of grass appears; long stems scatter seed that stipple the iris of ice. And the pupil opens like a dark cave that sucks on him.
He feels how he is being pulled irresistible. Glow rushes through his none existing body and contracts in the loin till he cries in an orgasm of new colors, new forms that cover his eyes like grotesque breasts, waver aside and something jumps over him and again he crows like a baby with destroying pleasure that is his world.
In spite of that no one rules the painting where outside nothing exists he is the center, the only source of power that composes the canvas and changes, but he is not the creator. Creativity comes from outside however there is no outside, only inside which is he, empty and conscious of the pleasure that licks him sticky.
So it was since the arising of time and it will stay till time disappears and solves into surrounding nothing. 

Er ligt een man in plakkerig klevende zwarte nevels. Naakt en uitgestrekt op de oneffen ondergrond trekt als zwellend vuur in hem omhoog en verspreidt een aangename loomheid. Hij strekt de armen en de vingers graaien in nevel rondom terwijl hij kraait van plezier. Er druipt speeksel uit zijn mond, de tenen krullen maar daarvan is hij zich niet bewust. Rode schichten dringen door het zwart zonder op te lichten, als dofrood geschilderde vegen. Dan wit, als likken grondverf die gedeeltelijk het rood maar ook het zwart bedekken. Warrelende serpentines schieten als kleurig vlammende tierelantijnen door de bedekkende nevel welke hem als een baarmoeder omsluit, koesterend, de zorgen ver en niet bestaand.
Hij is een man zonder naam en zonder gezicht en eigenlijk is hij geen man, niet eens een wezen, maar onderdeel van het levend schilderij dat in abstracte streken steeds verder rond hem bouwt zonder dat een hand of geest het leidt ontstaat hij als vlek in een willekeurige punt op zwart linnen dat geen ondergrond is maar deel uitmaakt van het onbegrijpelijke doek dat zo snel verandert dat het zonder betekenis is.
Of toch? Er verschijnt een oog met wimpers van gras. Lange halmen strooien zaad die de iris van ijs bespikkelen. En de pupil opent als een donkere grot die aan hem zuigt.
Hij voelt hoe onweerstaanbaar hij getrokken wordt. Gloed raast door zijn onbestaand lichaam en balt samen in de lendenen tot hij krijst in een orgasme van nieuwe kleuren, nieuwe vormen bedekken als groteske borsten zijn ogen, schommelen opzij en er springt iets over hem heen en opnieuw kraait hij als een kind met vernietigend plezier dat zijn wereld is.
Ondanks niemand heerst hij over het schilderij waarbuiten niets bestaat en hij is het middelpunt, de enige bron van kracht welke het doek samenstelt en verandert, maar hij is niet de maker. Creativiteit komt van buiten hoewel er geen buiten is. Alleen binnen en dat is hijzelf, leeg en zich bewust van het genot dat kleverig aan hem likt.
Zo was het sinds het ontstaan van de tijd en het zal zo blijven tot tijd verdwijnt en oplost in omringend niets. 

dinsdag 26 juni 2012

a poem a day LVXX


Kijk mij hier zitten op mijn gat,
toegeknepen, dichtgenaaid
De mond verwrongen, een pruimende grimas
Mijn broek vol bulten
Steken die pijnlijk zweren, die hulpeloos zwieren
Niets ertegen bestand, geen hulp voorhanden
tegen dat uitgeknepen gevoel
dat mij leegzuigt, van achteren naar voren,
of tegendraads
Het kan mij niet schelen. Ik wil niet
dat ik bloed. Lange jaren die nog moeten komen
Waartegen ik mij nooit nog kan verweren
Vliegen zonder gordel en geen dier dat mij ziet
Hier wil ik niet zijn
Noch wil ik hier blijven,
vastgeklonken aan een vrijheid
die niet van mij is
Al zegt hij van wel
om mij te overtuigen van een tegendeel
dat ik nooit geloof


Look at me, sitting on my rump,
squeezed, sutured
The mouth contorted, a pruning grin
My pants full of bumps
Stings that painful discharge, that helpless swing
Nothing opposed, no aid in side
against this squeaky feeling
that sucks me empty, from back to front,
or contrary
It doesn’t bother me. I don’t want
to bleed. Long years which still have to come
Against I never ever can defend myself
Flying without girdle and no beast to see
I don’t want to be here
Nor will I stay,
riveted to a freedom
which is not mine
Even he says so
to convince me of the opposite
that I never believe

WANDERBACH page 54


Tork goes on testing and tries to pick a grass stem but how hard he pulls, the fragile vegetation doesn’t give in and won’t break. He can grab and bend it but with that the manipulation stops and with other plants it’s the same; it is not even possible to pull the smallest leave from a bush. Discouraged he gives up: a landscape as a picture to look at.
Habit faithful he unrolls the tent and ascertains amazed that the pins disappear into the ground without any trouble. No resistance from the irreverent nature but benevolent cooperation and even he can’t make fire, it doesn’t seem necessary either.
The light stays fathomless on the spot. The shades keep the same size and as it does remember of a summer glow it isn’t excessively warm; nice, as weakness after a hot day.
Curious he calls the dogs, gives them a capsule each and notices to his surprise that they swallow it appetizing to lay down satisfied immediately after. He tries it also and has to admit that the stuff is more than enough. It doesn’t seem to have a certain taste and yet he experiences it as tasty, nutritious. He stretches comfortable in the grass and looks up to the nothing while the creeks murmur calm through his head.
Up till now there is no sign of interference by the Gods and Tork hopes that they leave him alone during the night, or whatever follows here at the end of a day, because in spite of the light he needs sleep to collect new energy, otherwise he will be an easy prey very soon. He can trust on the dogs and see what tomorrow brings and with a feeling of tense expectation he glides into the sleeping bag which is not truly necessary but gives a modest idea of safety.
He leaves the front open and with a last gaze on the dogs, that lay down with ease in front of the tent: their head on stretched paws, he closes his eyes. 

Tork test verder en probeert een grashalm te plukken maar hoe hij ook aan het tere gewas trekt, het geeft niet mee en wil niet breken. Hij kan het vastpakken en buigen maar daarmee stopt de manipulatie en bij de andere planten gaat het net zo. Het lukt zelfs niet om het kleinste blaadje van een struik te trekken. Moedeloos geeft hij op. Een landschap als plaatje om naar te kijken.
Gewoontegetrouw rolt hij de tent uit en constateert verbaasd dat de haringen moeiteloos in de grond verdwijnen. Geen tegenwerking van de weerbarstige natuur maar welwillend meegeven en al kan hij geen vuur maken, het lijkt ook niet nodig.
Het licht blijft onpeilbaar op de plaats. De schaduwen houden dezelfde afmeting en al herinnert de gloed aan zomer, het is niet overdreven warm. Aangenaam, als luwte na een hete dag.
Nieuwsgierig roept hij de honden, geeft hen elk een capsule en merkt tot zijn verrassing dat ze het smakelijk binnenslikken om onmiddellijk daarna tevreden te gaan liggen. Hij probeert het zelf en moet toegeven dat het instant goedje ruim voldoet. Het lijkt geen bepaalde smaak te hebben en toch ervaart hij het als lekker, voedzaam. Hij strekt voldaan in het gras en kijkt omhoog naar het niets terwijl de beekjes kalm door zijn hoofd ruisen.
Tot hier is er van een Goddelijke valstrik niets te merken en Tork hoopt dat ze hem tijdens de nacht, of wat er ook aan het eind van een dag wacht, met rust zullen laten, want ondanks het licht zal hij moeten slapen om nieuwe energie op te doen, anders zal hij heel gauw een makkelijke prooi zijn. Hij kan op de honden vertrouwen en afwachten wat morgen brengt en met een gevoel van gespannen verwachting kruipt hij de slaapzak die niet werkelijk nodig is maar die een bescheiden gevoel van veiligheid geeft.
Hij laat de voorhang open en met een laatste blik op de honden die rustig, de kop op gestrekte poten voor de tent liggen, sluit hij de ogen.

maandag 25 juni 2012

a poem a day LVXIX


Twaalf was ik
toen ik onder de toren naar omhoog keek
en hij bovenop mij viel
Ineens was ik veel ouder,
dwars door de aarde geslagen
als een keg met een houten hamer
zag ik sterren schieten
Het duurde niet eens 80 dagen


Twelve I was
when I looked upwards from under the tower
and it fell on top of me
Suddenly I was much older,
hit straight through the earth
like a wedge with a wooden hammer
I saw shooting stars
It didn’t take even 80 days

WANDERBACH page 53


There is no visible path and yet he knew where to go like he knows again as soon as he turns to follow the dogs which are already far ahead.
Just now he remembers to be alert and immediately he tries to break the illusion, but in spite of all effort: everything stays like it is and after a while he gives up. It seems to be no fraud and that’s why he has to assume that the unreal landscape is real.
He follows the dogs to the bank of a creek where he drops the rucksack in the grass and sits down to watch them play. They left early this morning but Tork guesses that in the mean time more then eight hours have passed. If the light source was the sun the shades would be long stretched falling over the green.
It seems to be a good spot for the night between two shallow murmuring brooks where surely fish lives. Perlwachter gave him a large amount of capsules: food and water for him and the dogs, but he doesn’t intent to use them as long as it isn’t necessary. That’s why he takes his fishing gear and walks towards the stream, but how often he pulls the line through the water he can’t lure anything and after half an hour he gives up. He doesn’t know why, while in the same amount of time he would certainly have caught two or three fishes in a random creek on earth. Perhaps no predators live here, only plant eaters and is that the explanation why they don’t react on the shiny hook that moves through the stream like a playful insect.
At least they have water, but when he submerges the canteen nothing floods into it. Amazed Tork pulls back the bottle. Not a single drop! The inside dry as a bone and suspicious he dips a hand in the stream.
He starts to understand why Perlwachter gave so many capsules because his hand stays dry. Again he tries to break the illusion but again without success. The scenery looks real in a useless combination for him. 

Er is geen zichtbaar pad en toch wist hij waar naartoe zoals hij het opnieuw weet zodra hij zich omdraait en de honden volgt die al een eind verder zijn.
Nu pas herinnert hij zich waakzaamheid en probeert onmiddellijk de illusie te breken, maar hoe hij zich ook inspant: alles blijft zoals het is en na een tijd geeft hij op. Er lijkt geen bedrog en daarom moet hij wel aannemen dat het onwerkelijke landschap werkelijk is.
Hij volgt de honden naar de oever van een beek waar hij de rugzak in het gras laat vallen en gaat zitten om naar hun spel te kijken. Ze vertrokken vroeg vanmorgen maar Tork schat dat er inmiddels meer dan acht uur voorbij zijn. Als de lichtbron de zon was zouden de schaduwen lang uitgerekt dwars over het groen vallen.
Het lijkt een prima plek om de nacht door te brengen tussen twee ondiep ruisende beken waar zeker vis in leeft. Perlwachter gaf hem een grote hoeveelheid capsules: voedsel en water voor hem en de honden, maar hij is niet van plan ze te gebruiken zolang dat niet noodzakelijk is. Daarom pakt hij zijn visgerei en loopt ermee naar de beek maar hoe hij de lijn ook door het water trekt, hij kan niets lokken en na een half uur geeft hij op. Hij weet niet waarom terwijl hij in dezelfde tijd in een willekeurige beek op aarde zeker twee tot drie vissen zou vangen. Misschien leven hier geen rovers maar planteneters en is dat de verklaring waarom ze niet reageren op de blinkende haak die als een speels insect door de stroom beweegt.
In elk geval hebben ze water, maar wanneer hij de veldfles onderdompelt loopt er niets in. Verbaasd trekt Tork de fles terug. Geen druppel! De binnenkant is kurkdroog en hij steekt argwanend een hand in de beek.
Hij begint te begrijpen waarom Perlwachter zoveel capsules gaf want zijn hand blijft droog. Weer probeert hij de illusie te doorbreken en alweer zonder resultaat. Het landschap schijnt werkelijkheid in een voor hem onbruikbare samenstelling. 

zondag 24 juni 2012

a poem a day LVXIII


De veelgeplaagde
en vreselijk volgevreten suikertante
die mij lebbert
en kotst
tot ik verdwijn
in de mest van haar haren,
tot ik weer woon
in de uitgeholde vruchteloosheid
tussen haar benen
waar de ratten mijn mannelijkheid knagen
‘De ballen!’ zeg ik haar
Ik doe niet meer mee,
dat weet ik zeker!
Al straft ze mij met cholera


The many blighted
and terribly overfed sugar aunt
who licked me
and vomits
until I disappear
in the manure of her hair,
till I live again
in the cupped fruitlessness
between her legs
where rats gnaw my manhood
‘Up yours!’ I tell her
I don’t play anymore,
that’s for sure!
Even if she punishes me with cholera

WANDERBACH page 52


Very soon the animals let their alertness fade and run playful ahead. Tork doesn’t worry; if danger threatens they will notice and warn.
Suddenly, without transition, he steps from dusk into a bright summer day. Tork blinks his eyes. He didn’t see it coming; no lighter flash, nothing showed that he neared the end and yet he suddenly stands in an awesome summer landscape that stretches as a panorama. He is so surprised that he doesn’t think of an illusion and hypnotized he stares at the surroundings: like Alice stepping through the mirror trying to understand the light, so sunny where no sun can shine and he looks up but finds no source, no clouds or a blue sky. Up there is nothing...!
Yet the light has to come from somewhere, judging its shades which fall shortly away from him the source has to be right above and yet there is nothing to explain the light. Fascinated he absorbs the scenery with in the distance a glowing mountain ridge, high, but without the rough-sharp vertexes that are characteristic for highlands.
Up till there a long valley stretches, crossed by narrow murmuring waterways and on their banks a variety of flora: reed and grass, the full cigars of reed mace stick above it. There are blooming lilies and stork's-bill, nothing unusual and everything known just like the bushes and trees which condense to forest in the distance. It could be a landscape on earth, random on a Northern hemisphere if there wasn’t that strange light or smooth ridges in the back.
Tork steps forward, hesitating, looks over his shoulder and cannot find the corridor from which they came anymore. For a moment he suffers panic but as soon as he walks back sudden the entrance appears only one step away. Strange and yet it comforts because he walked to it without hesitation. 

Al gauw laten de dieren hun waakzaamheid varen en rennen dartel vooruit. Tork maakt zich geen zorgen. Als er gevaar dreigt zullen zij het merken en waarschuwen.
Plotseling, zonder overgang, stapt hij uit de schemer in een felle zomerdag. Tork knippert met de ogen. Hij zag het niet aankomen. Geen lichter wordende gloor. Niets wees erop dat hij het einde naderde en toch staat hij opeens in een overweldigend zomers landschap dat zich panoramisch uitstrekt. Hij is zo verrast dat hij niet aan een illusie denkt en gebiologeerd naar de omgeving staart: als Alice die door de spiegel stapt en het licht tot zich laat doordringen, zo zonnig waar geen zon kan schijnen en hij kijkt omhoog maar vindt geen bron, geen wolken of het blauw van de lucht. Daarboven is niets...!
Toch moet het licht er vandaan komen, te oordelen aan de schaduwen die kort van hem wegvallen. De bron moet pal boven hem zijn en toch is er niets om het licht te verklaren. Gefascineerd neemt hij het landschap in zich op met in de verte een glooiend bergmassief, hoog, maar zonder de ruwscherpe toppen die kenmerkend zijn voor een hooggebergte.
Tot daar strekt zich een lang dal uit doorkruist met smalle ruisende waterlopen en op de oevers een gevarieerde plantengroei, met riet en gras, de volle sigaren van lisdodden steken erboven uit. Er zijn bloeiende lelies en reigersbek, niets ongewoon en alles bekend net als het struikgewas en de boomgroepen die verderop verdichten tot donkere bossen. Het zou een landschap op aarde kunnen zijn, willekeurig op een noordelijke breedte, als er niet dat vreemde licht was of het gladde hooggebergte in de verte.
Tork stapt aarzelend naar voren, kijkt terug en kan tot zijn onsteltenis de gang waaruit ze kwamen niet meer vinden. Hij ervaart een steek van paniek maar zodra hij terugloopt doemt ineens de toegang op nog maar één pas verwijdert. Vreemd en toch stelt het gerust omdat hij zonder aarzelen naar de juiste plek liep.

zaterdag 23 juni 2012

a poem a day LVXII


Koningin Moeder

Verzuim mij te getuigen
tegen de vrijpostigheid
van genomen vrijheid
die ons ontstolen was
Je kunt de tyfus krijgen, ouwehoer,
of nog ouder: de moeder van...
die geen kinderen kreeg
onder het dak van strooien hoed
met pauwenveren
Geloofde zij
biddend op haar magere knieën


Queen Mother

Omit me to witness
against care freeness
of taken freedom
that was stolen from us
Get the Typhus, Waffler,
or even older: the mother from...
who got no kids
under a roof of straw-hat
with peacock feathers
She believed
praying on her skinny knees

WANDERBACH page 51


- ‘Just persist, boys, it will come to an end.’
It doesn’t make it easier but his encouraging words help because it shows that he knows how tantalizing the long descent is.
At a new rotation the Nymph stops and turns while she presses a finger against her lips.
- ‘This is the last bend’; she whispers. ‘We are no ten yards from Underearth. You only need to go the last part to a large hall where several paths come together. You will know which the right one is.
- Here we have to say goodbye because otherwise the Gods will notice and aim their anger to destroy me.’
She looks at him, asking for understanding and when Tork nods she smiles veiled. He kisses her for the last time and sees how fast she hovers upwards to the safe surface. Then he turns with a feeling of lost for the last steps.
In the high vast hall doom numerous corridors as dark gates in the distant walls. The dogs sniff alert and Tork stops to orientate. It is like the Nymph said. He doesn’t know why but the right passage, the beginning of the road to the Gods, lures left and he walks quickly in that direction with the dogs just behind he looks carefully around searching for a first ambush. The Gods will know by now and it shall not take long before they let that know.
At the entrance he stops again and traces the dusk in the bow-shape gate but he can’t see anything alarming. Also the dogs give no sign of danger and appeased he walks into what seems to be a narrow corridor which gradually broadens. 

- ‘Nog even volhouden, jongens, er komt heus wel een eind aan.’
Het maakt hun gang niet lichter maar de bemoedigende woorden helpen omdat hij laat merken zich bewust te zijn van de onaangename lengte van de afdaling.
Bij een nieuwe wenteling houdt de Nymph halt en draait zich om terwijl ze een wijsvinger tegen de lippen houdt.
- ‘Dit is de laatste bocht’; fluistert ze. ‘We zijn geen tien meter van Onderaarde. Je hoeft alleen nog het laatste stuk tot in een grote zaal waarin verschillende paden samen komen. Je zult weten welk het juiste is.
- Hier moeten we afscheid nemen omdat de Goden mij anders zullen opmerken en hun woede richten om me te vernietigen.’
Ze kijkt hem aan, vragend om begrip en wanneer Tork knikt glimlacht ze steels. Hij kust haar voor het laatst, en ziet hoe rap ze omhoog zweeft naar het veilige oppervlak. Dan draait hij zich met een gevoel van verlies om en daalt de laatste meters.
In de hoge uitgestrekte zaal doemen talrijke gangen als donkere poorten in de ver verwijderde wanden. De honden snuiven waakzaam en Tork blijft staan om zich te oriënteren. Het is zoals de Nymph zei. Hij weet niet waarom maar de juiste gang, het begin van het pad naar de Goden, lokt links en hij stapt snel in die richting met de honden pal achter zich kijkt hij behoedzaam rond op zoek naar de eerste valstrik. De Goden zullen nu op de hoogte zijn en het zal niet lang duren voordat ze het laten merken.
Bij de ingang blijft hij staan en speurt in de schemer achter de boogvormige poort maar kan niets alarmerends ontdekken. De honden vertonen evenmin tekenen van onraad en gerustgesteld loopt hij verder in wat een smalle gang blijkt die zich gaandeweg verbreedt. 

vrijdag 22 juni 2012

a poem a day LVXI


‘Wentel je hol in kippensoep
en laat je likken
je gat vol duivenstront
terwijl jij je gal schijt
en schijt hebt aan de maling’

‘Tegen wie heb je het?’

De bisschop hees verrast zijn broek op,
tikte tegen de blanke jongenskont
en stuurde hem bidden


‘Wheel your ass in chicken soup
and let yourself lick
your backside full of pigeon-shit
while you defecate your gall
and having said to no care’

‘To whom you are talking?’

The Bishop raised his pants surprised,
tickled the pale boys’ bottom
and sent him praying


WANDERBACH chapter 6: page 50


Tork goes down; carrying all his equipment and follows the Nymph over the out of rough rock cut stairs, behind him his dogs. The shoulder straps press heavy in spite of the thick anorak. With every step he feels the gravity hits his knees.
Perlwachter suggested leaving the majority of the luggage in Wanderbach but he didn’t want that. His gear saved his life many times and he is not willing to resign it, yet he understands that among others his tent will be of little use deep under the ground.
The Nymph is taciturn in spite of that they were together almost permanently the last few days. She is the same he slept with.
After the emotional experience of the first night he tried and asked Perlwachter to send another then her and yet a likewise attempting young woman appeared that didn’t differ in anything from the Nymph that walks in front of him. They had a lovely time together during which he consciously experimented with her form but every time again she appeared in the same Elf-like shape. The pleasure between them so intense that he follows her reluctantly now their goodbye is inevitable soon.
According to Perlwachter he is well prepared and he felt completely fit and equal to the future task when they climbed the low Taft where he said goodbye to his teacher. The ground opened and unveiled the beginning of the long stairs that winds in faint bends down and which they are following for hours already without the end in sight.
The dogs come along but he hears that they suffer from the long rough trail. Dogs are not meant for stairs, typical for two-legged and sometimes Tork turns pitiful.  

Tork daalt vol bepakt achter de Nymph langs de uit ruwe rots gehakte trap, op de voet gevolgd door de honden. De schouderbanden drukken zwaar ondanks de dikke anorak. Bij elke stap voelt hij de zwaartekracht in zijn knieën stoten.
Perlwachter stelde voor het grootste deel bagage in Wanderbach te laten maar dat wilde hij niet. De uitrusting heeft vaak zijn leven gered en hij is niet bereid er afstand van te doen, al begrijpt hij dat ondermeer een tent van weinig nut zal zijn zo diep onder grond.
De Nymph is zwijgzaam hoewel ze de laatste dagen bijna permanent met elkaar optrokken. Ze is dezelfde waarmee hij sliep.
Na de emotionele ervaring van de eerste nacht probeerde hij het en vroeg Perlwachter een ander dan haar te laten komen en toch verscheen er eenzelfde verleidelijk jonge vrouw die in niets verschilde met de Nymph die nu voor hem loopt. Ze hadden een heerlijke tijd samen waarin hij bewust met haar verschijningsvorm experimenteerde maar telkens verscheen ze in dezelfde elfachtige hoedanigheid. Het genot tussen hen zo intens dat hij haar met tegenzin volgt nu hun afscheid binnenkort onvermijdelijk is.
Volgens Perlwachter is hij goed voorbereid en hij voelde zich volledig uitgerust en tegen de toekomstige taak opgewassen toen ze samen de lage terp beklommen waar hij afscheid van zijn leermeester nam. De grond schoof open en onthulde het begin van de lange trap die in flauwe bochten omlaag kronkelt en die ze nu al urenlang afdalen zonder dat het einde in zicht is.
De honden sjokken mee en hij hoort aan hun gehijg dat ze het lange hobbelen over de ruwe treden onplezierig vinden. Honden zijn niet gebouwd voor trappen, typisch voor een tweebenige en soms draait Tork zich medelijdend om. 

donderdag 21 juni 2012

a poem a day LVX




Deel 4: Biecht

Biechtgeheim
Het fabeltje een weekdier
dat rondkruipt in je oor
waar het fantasme predikt
terwijl je verstrooid je gulp krabt
en haar opsteekt van achteren
totdat ze het noorden kwijt is,
het oosten gloort in haar schoot
voor honderd weesgegroetjes
verkoop je één onzevader
Heilige Maagd Maria!


Part 4: Confessions

Seal of confession
The apologue a mollusk
crawling around in your ear
where it preaches phantasm
while you absent scratch your fly
and hold her up from behind
until she looses North,
the East glimmers in her bosom
for a hundred Hail Maries
you sell one Lord’s Prayer
Holy Virgin Mother of God!