De andere wachters waren er al toen Merlijn en ik met Podmos arriveerden. In totaal vijf en nu leerde ik ook de andere drie kennen.
Hanomag de gebochelde met een kaal hoofd en een lange vlassige baard keek verstoord omdat Merlijn mij had meegebracht. Hij was het niet eens met mijn aanwezigheid, wees mij een plaats buiten de kring van tovenaars, maar dempte zijn stem niet zodat ik toch in staat was om het beraad te volgen.
Ook onder elkaar spraken ze Frans wat ik met Merlijn al zo gewoon was dat het inmiddels als een natuurlijke communicatie voor mij aanvoelde. Ik dacht, droomde zelfs in het Frans wat het teken is dat je de taal waarlijk meester bent.
Van Hanomag was duidelijk dat hij van Aziatische origine was zoals Perm ook zijn afkomst onmogelijk kon loochenen. Hij was een grote onbehaarde zwarte man met armen die de indruk wekten dat ze een volwassen boom konden verpulveren.
Waar Felis oorsprong lag was minder duidelijk. De Zuidzee eilanden, Caraïben, Hawaii? Hij was een klein kereltje, donker van uiterlijk maar onbestemd met een lange kroezige haardos en dito ringbaard.
Het gebrek aan vrouwen viel me op en ik kon niet laten er een opmerking over te maken waarop Hanomag zijn boze blik op mij richtte, Perm bulderend begon te lachen en Felis, wat beschaamd leek het, voor zich uit staarde. Podmos zweeg maar Merlijn glimlachte fijntjes. “Het is nu eenmaal zo”, sprak hij. “Geen wachter wordt geweerd om zijn of haar geslacht maar momenteel is er geen vrouw tussen de mensen met zulk een taak.”
“Ze zijn er wel geweest?” vroeg ik.
“Zeker, en heel bekwaam. We zouden de raad en kunde van ene Maris nu goed kunnen gebruiken maar helaas is ze niet meer onder ons. Zelfs wachters sterven, uiteindelijk.”
Ik luisterde naar de inventarisatie van het sams-probleem dat nog in de kinderschoenen stond. Sams leken niet op mensen maar eigenlijk wist niemand hoe zij er precies en in oorspronkelijke staat uitzagen. Het waren meesters van de vermomming en daarmee in staat om elk gewenst uiterlijk aan te nemen wat identificatie bijna onmogelijk maakte. Toch had Podmos er een paar kunnen lokaliseren.
Een was als hond bij een vooraanstaand ambassadeur binnen geglipt. Een ander was dienstmeisje bij een koning van een klein land die politiek gezien niets meer te vertellen had. Weer een ander floot een vrolijk deuntje als kanarie in een gouden kooitje. Nu nog waren het allemaal ondergeschikte posities waar ze niet onmiddellijk kwaad konden maar het was daarom wel duidelijk wat de bedoeling was: het verzamelen van zoveel mogelijk inlichtingen en inzichten om daarmee een strategie uit te werken die op de meest doeltreffende manier de menselijke samenleving zou ontwrichten.
Een tegenstrategie of offensief was minder voor de hand liggend. Ze zouden de gekende spionnen kunnen elimineren maar het zou niets oplossen. Om te beginnen moesten de wachters ervan uitgaan dat er nog anderen, onbekende elementen waren ondergeschoven en op de tweede plaats zouden de geëlimineerden worden vervangen terwijl de sams bovendien gewaarschuwd waren dat hun aanwezig was opgemerkt waarna ze zich waarschijnlijk nog dieper zouden ingraven en daarmee nog lastiger op te sporen. We zouden er veel meer aan hebben hun vervolgplannen te kennen, of nog beter: een volkomen gedragswisseling van de mensheid zelf die in de eerste plaats een wereldwijde saamhorigheid tot gevolg zou hebben waardoor het voor de sams onmogelijk werd om met hun infiltratie serieuze schade te berokkenen. Beide opties waren hoogstwaarschijnlijk niet meer dan utopisch denken. De wachters zouden met andere genialer ideeën moeten komen om de acute dreiging het hoofd te bieden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten