We waren bij een volk aangekomen dat wel heel vreemd was voor mijn maatstaven. Hier leefden de Handelezen in bomen. Gesofisticeerde behuizingen waren hoog rond de stam gebouwd en wie er met hoogtevrees werd geboren kon maar beter zijn heil elders zoeken.
De eerste vraag die zich aandiende was: waarom? De noodzaak om het hogerop te zoeken, als bescherming tegen roofdieren bijvoorbeeld, was binnen een hoog technologische beschaving beslist overbodig. Waarom maakte je het jezelf dan zo lastig en richtte je je naar de verdeling binnen een woud?
Niet elke boom is geschikt om erin te bouwen wat de mogelijkheden beperkte en dit volk bestond ook niet uit maar enkele individuen. Ze hadden de ruimte nodig om te kunnen wonen en toch was het antwoord vrij eenvoudig.
Het was een volk dat zich richtte naar de natuurlijke omgeving. Ze leefden van hetgeen het bos opbracht. Hadden ze huizen op de grond gebouwd en daarom de bomen gekapt dan verdween daarmee ook hun natuurlijke bron van inkomen. Daarom leefden zij hoog tussen de takken, om de druk op de omgeving zo klein mogelijk te houden.
Er waren nog aspecten die vreemd aandeden en waaraan ik moest wennen. We werden ondergebracht in een boomhuis, speciaal bedoelt voor gasten en zo werden wij ook behandeld. We werden bediend door jonge mannelijke Handelezen, niet door meisjes of vrouwen, die hadden wel wat anders te doen. De organisatie van het boomvolk werd gedragen door de vrouwen en meisjes. Zij zochten de geschikte bomen uit, bestudeerden de omgeving om het voedsel voor het heersende seizoen te bepalen en ze waren verantwoordelijk voor de opvoeding en opleiding van de kinderen.
Dat laatste alleen was al een dagtaak. Het was niet eenvoudig om een Boomvolker te zijn. Voor de voedselvoorziening keken ze naar de verhoudingen in de natuur. Waren er meer dan voldoende van een bepaalde soort dan vormde dat de hoofdmaaltijd voor dat bewuste seizoen. Waren er veel vliegen bijvoorbeeld en aalbessen en ook nog konijnen dan kreeg het volk konijn met een compote van aalbessen en vliegen voorgezet. Zeker wat schaars was werd uitdrukkelijk gemeden.
Een gerecht met vliegen leek mij onsmakelijk en volgens Merlijn kon ik ze als mens ook beter niet eten. Ze scheiden een stof af die veel zoogdieren niet goed bekomt maar dit volk had die handicap overwonnen zoals de mens in een ver verleden zijn gevoeligheid voor lactose had overwonnen. Wat leeft past zich aan was hier weer een goed voorbeeld van.
Het Boomvolk wist dit waarom wij als mensen geen maal met vliegen kregen voorgezet. Joos deelde die uitzondering niet al was het niet zijn favoriete maal.
De taakverdeling intrigeerde mij. Mannen werden erop uitgestuurd om het voedsel te verzamelen en te jagen waarvoor ze handzame kleine kruisbogen gebruikten met een vernuftig mechanisme waarmee het instrument zich na elk schot automatisch herlaadde. Maar het waren de vrouwen die hen vertelden wat ze mee terug moesten brengen: zoveel van dat soort insecten, zoveel bessen, zoveel wortels, vogels, zoogdieren…, wat er maar rijkelijk voorhanden was. Dat voedsel werd gezamenlijk verwerkt waarbij ook de kleinste kinderen actief werden betrokken om het respect aan te leren dat elk levend wezen voor de bronnen waarvan het leefde zou moeten hebben.
Het Boomvolk was absoluut zelfstandig en op zichzelf staand, handelde ook niet en er werd ook niet mee gehandeld hoewel ze net zo bereikbaar waren als elke andere cultuur; dat wil zeggen: het transport stopte aan de rand van het woud. Wilde je hen bereiken dan moest je verder te voet wat zeker een handicap was voor de reisverwende Handelezen.
Deze verschillen zorgden niet voor uitsluiting, mijden of achtergesteld worden. Ze waren vreemd, zelfs voor Handelese begrippen maar dat was hun recht en hooguit jammer dat ze helemaal in eigen behoeften voorzagen waarom ze geen nood aan handel hadden. En ook hier troffen we Handelezen die in hun tienerjaren van elders waren gekomen en besloten te blijven omdat het leven tussen de takken hen meer boeide dan dat waarin ze waren geboren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten