Blijkbaar was Handel een goede plaats voor reflectie. Ik zat op een grote steen en keek uit over een met bloemen bezaaid dal waar een paar grote grazers met lange tongen het gras tussen vandaan wiedden. Ik dacht na over wat mij hier had gebracht en over waarom we ons als soort op een kritiek punt van de geschiedenis bevonden.
Natuurlijk had Merlijn een punt. Er waren altijd opportunisten geweest die met grote halen alles graaiden en snaaiden waarop ze de hand konden leggen. Er waren revoluties geweest, ontstaan uit de gedachte dat met het verdwijnen van feodale heersers de verdeling eerlijker zou zijn, minder hebzuchtig en minder verspillend terwijl destijds nog niemand bekommerd was om de omgeving, de natuur, het totaal.
De mens is een heel beperkt wezen met een veel te grote macht voor zijn beperkingen, maar waarom? Het gemakkelijke antwoord is: omdat het nu eenmaal zo werkt. Vanuit een gehandicapte underdog positie opgeklommen tot het meest gemene en succesvolle roofdier dat onze wereld kent. Die enorme runderen beneden in het dal met vervaarlijke horens en duizend kilo zwaar zouden terugwijken wanneer ik naar hen toeliep, ongewapend en zwak met mijn tachtig kilo zouden ze mij met gemak kunnen vertrappen om daarna verder te gaan met grazen alsof ik er nooit was geweest en toch gebeurde het niet. Hadden zij een menselijke inborst gehad, ik zou geen schijn van kans hebben. Ze zouden mij vernietigen om zich pas daarna af te vragen of ik ook daadwerkelijk een bedreiging zou zijn geweest.
Het ging om het veilig stellen, meedogenloos tegenover alles dat is: de diepgewortelde hebzucht van het ik, want wat ik heb heeft een ander niet! Een sociaal wezen uit noodzaak omdat ooit de mammoet te groot en onoverwinnelijk was voor de enkeling terwijl die enkeling genoegen had kunnen nemen met wat hij op kon hadden ze samen de grootste dieren gejaagd. Niet uit noodzaak maar omdat het zonde was om zo’n berg vlees vrij rond te laten lopen. Het grootste, het gevaarlijkste moest worden uitgeroeid en we hadden er tenslotte een god opgeplakt om ons gedrag te rechtvaardigen omdat we diep vanbinnen wel begrepen dat het niet door de beugel kon wat we deden. We redeneerden onszelf telkens weer uit de val en de vraag was of het dit keer ook zou lukken nu we haast aan de bodem waren.
Ik had hebzucht nooit echt goed begrepen. Als kind had ik wel lucifersmerken gespaard, sigarenbandjes en postzegels maar ik kon er altijd weer heel gemakkelijk afstand van doen als ik zag dat een ander met veel meer passie naar ontbrekende plaatjes zocht. Ik gaf ze weg zonder er iets voor terug te verlangen. Ik was een buitenbeentje en het was me meer dan eens verteld dat ik niets zou bereiken in mijn leven en ze kregen gelijk maar het interesseerde mij geen zier.
Door het vele rondtrekken had ik geleerd met weinig toe te komen. Iets was al gauw ballast als je het op je rug mee moest nemen, het moest een onmiddellijke functie hebben als je er die moeite voor deed. Dat weerspiegelde zich ook in mijn huis. Niet dat het er Spartaans was en ik hield ook best van mooie dingen, maar het hebben om het hebben was mij vreemd. Ik kwam wel eens bij mensen die mij trots rondleidden tussen wat zij in de loop der tijd hadden verzameld, maar het zei me niets. Ik voelde geen bewondering voor wat je voor een hand vol stuivers jouw eigendom kon noemen.
Geld is gemakkelijk, handig mee te nemen om het te ruilen tegen wat je op dat moment nodig hebt: eten, drinken, kleding, maar in mijn ogen is het ook niet meer dan dat. Zolang er genoeg op mijn bankrekening staat om mijn leven te betalen ben ik tevreden. Het hoeft van mij niet meer te zijn en ik heb zelden last van spijt of wroeging omdat ik iets begeer dat ik mij niet kan veroorloven.
Zo is het altijd geweest en in het verleden keek ik met verwondering naar de oppotters, een ziekelijke manie waarvoor ik hooguit medelijden voelde. Wat moest je ermee en wat was status waard? Tegenwoordig bezie ik het met meer argwaan en onderkoelde woede omdat iedereen de mond vol heeft over de oneerlijke verdeling in de wereld terwijl niemand zelfs maar een poging doet om de eerlijkheid te vereffenen. Benefietje hier, collectetje daar zijn hooguit pleisters tegen het bloeden terwijl het toebrengen van de wonden niet stopt, en ik begreep Merlijn’s walging wel. Zeker voor diegenen die de kroon spannen en zich zonder scrupules verrijken over de ruggen van wie dan ook.
Wat was dat toch? Waarom moest je alleen of met een gezinnetje in een huis wonen met veertig kamers? Waarom had je in je eentje vijf auto’s nodig en waarom kocht je zoveel waar je ooit wel eens zin in zou kunnen hebben, maar waarvan het leeuwendeel gewoon bij het vuilnis belandde? Wat was de drijfveer van het willen hebben waar je niets mee deed?
Het zat in de mens om tijden van schaarste voor te willen zijn wat toch niet lukte, want wat je ook kocht, de schaarste kwam altijd uit een richting waartegen je je niet had ingedekt.
Hebzucht maakt meer kapot dan me lief is. Dat wist ik al een hele tijd, maar het verbaast mij met afschuw dat in een tijd dat de daardoor ontstane druk almaar zichtbaarder wordt, de hebzucht nog groeit…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten