Maar het paradijs bestaat alleen onder de meest gunstige condities en is meestal, wellicht altijd, van korte duur. Er valt ook weinig over te vertellen omdat het een aaneenschakeling en eindeloze herhaling van gelukkig makende factoren is. Al zou je in staat zijn om elk blaadje, ieder grassprietje als nieuw te ervaren, dan nog is het onmogelijk dat nieuwe blijvend in tekst uit te drukken. Het gevoel van een mals regenbuitje op een zonbeschenen wei roept niet meer op dan dat en kan het geluk weerspiegelen van wie het ooit heeft ervaren maar het draagt in gevoel er niet toe bij om met woorden het volgende weitje te beschrijven waarin andere madeliefjes bloeien dankzij eenzelfde mals buitje dat mild op je gezicht spettert en je daarbij verkwikt. Herhaling werkt verveling in de hand hoe gelukkig je onder de omstandigheden van die herhaling ook kunt zijn.
Het was echter geen verveling die Alea en mij overkwam. De idylle leek eindeloos terwijl we aan een stroompje bivakkeerde dat ons van meer dan voldoende voeding voorzag, een grazige, licht glooiende oever waarop we ons kamp hadden gemaakt en we hoefden niet zo nodig verder, toch niet onmiddellijk. Het was goed hier, alleen met ons tweeën, met niets anders om handen dan elkaar. Dat was geen opgave, het verveelde ons niet om elkaar verhalen te vertellen over hoe het was om op te groeien onder zulke verschillende omstandigheden. Het verveelde niet om te verhalen over wat we hadden meegemaakt, hoe we ons leven hadden beleefd, wat we ervan hadden verwacht en nog verwachtten. En het verveelde al helemaal niet om elkaar telkens opnieuw te verkennen en te ontdekken, ons af te vragen hoe het kon dat wezens die zo op elkaar leken toch zo anders waren terwijl dat aan geen enkele uiterlijkheid was te merken.
Alea was donkerharig en niet al te groot, zoals geen van haar volk zo groot was als sommige mensen worden. Ze was wellicht geen oogverblindende schoonheid volgens generale maatstaven maar voor mij was ze het mooiste wezen dat ik kende, gekend had of nog zou kennen. Ze was verrukkelijk met haar blije twinkeling die nooit uit haar ogen week waarmee ze kon lachen en spotten tegelijk. Ze was sensueel zonder een voortdurende nadruk op haar sekse was ze zo natuurlijk als een bos een wezen kon voortbrengen. Ze ademde gezondheid, vitaliteit en kracht, daarvoor hoefde ze geen moeite te doen. Het was haar zoals ze was geschapen.
Ik weet hoe ze over mij dacht, hoe verknocht ze aan mij was. De term: ‘ik hou van je’, bestond niet bij het boomvolk. Het was niet iets dat je zei maar dat je liet blijken in de omgang. En al kende ze het Franse ‘Je t’aime’, het zei haar niets en daarom sprak ze het ook niet uit terwijl het voortdurend bleek in elk gebaar in iedere blik.
Ze zou voor mij door het vuur zijn gegaan en ik voor haar. We waren vooral mekaars gelijken dankzij de verschillen die ons meer dan wat ook verbonden.
Het spel van onze lijven was de aanvulling, de bekroning van wat we samen waren waarvan het genot niet meer dan een onderdeel was dat ons in staat stelde te verbinden en in elkaar op te gaan, de wereld buiten ons te doen vergeten en alleen binnen in onszelf mekaar te ondervinden zo nauw verbonden en verknocht dat het eindeloos mocht duren en dat soms ook deed, zo leek het toch.
Het Boomvolk kende geen taboes en Alea nog minder en ook ik was zonder remmingen ter wereld gekomen. Dat maakte ons spel tot het grootste plezier. Het verkennen en ontdekken van onze gezamenlijke mogelijkheden, het zoeken naar of er toch geen barrière was die onvindbaar bleef. Alles wat we ontdekten verhoogde het genot en plezier en we lachten om onszelf en om de ander, stoeiden tussen de bomen en plasten in het water waar we ons dagelijks voedsel verjoegen dat wel weer terugkwam tegen dat we honger hadden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten