Ik wist met mijzelf geen blijf, wilde niet naar huis maar evenmin naar een andere wereld waarvan ik veronderstelde dat Merlijn er een oneindige reeks van achter de hand had.
Ik wilde ook weg bij de tovenaar, werd ongedurig van het gegeven hier te zitten, te peinzen en te piekeren met een nog nagenoeg onverkend woud voor de deur. Ik besloot de onmetelijkheid ervan te beproeven en maakte mijn besluit kenbaar waarop Merlijn goedkeurend knikte. “Lijkt me een uitstekend idee om een tijdlang in afzondering in je liefste habitat door te brengen. Goed om alles eens op een rijtje te zetten en terug te keren tot je basis.”
Ik vertrok, keek mijn spullen na, nam wat proviand mee voor de eerste dagen en gespte de rugzak om, greep de bergstok die in een hoek stond en uitgewuifd door de oude stapte ik van het paadje voor zijn deur het bos in vanwaar ik de hut al niet meer zag toen ik me omdraaide.
Het gevoel van verlatenheid overviel me en ik genoot ervan. Het helemaal op mezelf aangewezen zijn, met niets of niemand rekening te houden, maakte het niet uit hoeveel of hoe ver ik liep, waar ik bivakkeerde of welk een afstand ik in totaal zou afleggen. Het was geen prestatie, het was geen moeten maar de vrijheid om je een te voelen met alles rondom: gewoon onderdeel te zijn en dat ook te weten.
Ik trok over heuvels en door dalen, bleef een aantal dagen achtereen aan een stroompje waar ik niet veel meer uitvoerde dan eten zoeken en verder naar het kabbelen van het water luisteren, naar de golfjes kijken en horen hoe de vogels rondom in de bomen twitterden.
Het was een vredig bestaan, rekbaar tot in de eeuwigheid, of toch zolang tot je lichaamsfuncties het begaven en het door slijtage onmogelijk wordt je over een volgende bergkam te hijsen.
Zo ver was het nog lang niet voor mij. Zonder ongelukken kon ik dit leven nog jaren volhouden, dat wist ik en ik genoot ervan, van mijn lijf dat mij bracht waar ik wilde zijn, van mijn kracht die de steilste helling overwon en van mijn uithoudingsvermogen dat mij door liet gaan te zoeken naar de ideale kampplaats nadat ik door vermoeidheid liever was gaan zitten. Het was fysiek en toch mentaal dat het mogelijk maakte weg te zijn van jezelf terwijl je tegelijkertijd zo dichtbij bent als nergens anders mogelijk kan zijn.
Natuurlijk dacht ik aan Alea, want ook met haar was ik in een woud geweest, de overeenkomsten waren navenant, maar mijn gedachten aan haar werden vergezeld van een glimlach, waren zonder pijn of wroeging, al miste ik haar hier meer dan zelden tevoren.
Ze was er, zoals Merlijn voorspelde en ik liet haar mijn woud zien dat anders was dan het hare. In elk geval minder gevaarlijk zonder beren of dodelijke reptielen, ofschoon natuur nooit zonder gevaar is in je eentje. Je hoeft er je enkel maar te verstuiken…
Glimlachend zat ze naast mij, sprak niet maar nam alles in zich op, en ik weet niet of het een projectie van Merlijn of van mijn verbeelding was maar ik vond troost in haar stille aanwezigheid. Het was goed dat wij samen hoorden en zagen, beleefden wat het bos te bieden had.
Tenslotte bleef ze weg en ook daar had ik vrede mee. Ik was moe vooral, moe, denk ik, van het vele dat ik de laatste tijd had meegemaakt en het was goed dat ik alvast Alea te ruste legde waarna ik mezelf kon toestaan te rusten wat ik een paar dagen probeerde in een grazig bloemrijk dal maar ik werd er nog vermoeider van waarom ik besloot op te breken en de terugtocht te aanvaarden, misschien naar huis nadat ik bij Merlijn was langs geweest.
Het was een vermoeidheid die met rust niet was weg te werken. “Je bent aan vakantie toe”, sprak de tovenaar.
Ik keek verwonderd. “Ik kom net van een wekenlange trektocht.”
“Dat is geen vakantie. Het bos is jouw habitat. Vakantie is het helemaal andere, dat wat niet tot je dagelijkse mogelijkheden hoort…”
“Ik hou niet van bruinbakken op een strand”, gruwde ik.
“Dat zal ik je ook niet aandoen”, glimlachte de tovenaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten