“Voor ons zijn de grotten taboe”, verklaarde Alea terwijl wij ons op weg begaven. “Ooit zijn er twee geologen van elders in afgedaald. Ze zijn daarna nooit meer gezien en omdat niemand er de weg kent werd er ook ook geen reddingsexpeditie georganiseerd. Er werd aangenomen dat ze waren verongelukt, maar ja nu…”, ze huiverde. “Wie weet wat daar in het donker allemaal rondwaart.”
Plotseling trok ze mij van het pad tussen de struiken. Een enorme schaduw verduisterde het woud en ik hoorde het harde klapwieken van leer.
“Blijf stil liggen”, fluisterde Alea, “Als hij ons ziet zijn we er geweest!”
Ik keek voorzichtig omhoog en geloofde niet wat ik zag: een reuzegevaarte met puntige vleugels, een gekromde bek als van een arend, het lijf van een leeuw zwaaide de gepluimde staart heen en weer op het ritme van de vleugelslag.
De griffioen loerde met zijn vogelkop scheef omlaag. Het was niet te zeggen of hij ons had gezien. In elk geval hield ik de kruisboog paraat, belachelijk klein voor zulk een monster betwijfelde ik of de pijltjes iets zouden uitrichten.
Alea lette scherp op. Ook zij had haar boog in de hand.
Het dier zwenkte, kwam terug en liet een vervaarlijk gebrul horen.
Het had ons gezien. We kropen tussen de omhoogwerkte wortels van een oude eik, zo ver we in de holte konden kruipen van iets achter ons dat luid en waarschuwend siste. Het kon niet gevaarlijker zijn dan dat wat boven ons was.
De griffioen dook razendsnel. Zijn klauwen rukten aan de wortels die ons beschermden. Het gesis verstomde. De slang, of wat het ook was, begreep dat wij niet het grootste gevaar vormden.
De oude, taaie wortels versplinterden en werden losgerukt. Ik schoot een eerste pijl af die inderdaad niets uitrichtte. Alea had meer geluk of zij was een beter schutter. De griffioen brulde terwijl het voor hem niet meer dan een wespensteek moest zijn, maar ook dat kan behoorlijk irriteren.
We begrepen dat onze pijltjes ons niet konden redden en toch schoten we de hele voorraad in wat er al gauw uitzag als een bovenmaats speldenkussen. Het maakte het monster nog agressiever en hoe we ook verder wegkropen in het hol, we wisten dat het niet lang kon duren voor hij ons te pakken had.
De laatste bescherming boven onze hoofden verbrokkelde en ik sloot de ogen om het vreselijke niet te zien. Ik kokhalsde door de rottende geur die uit de enorme bek kolkte. Altea greep mij vast en ging over mij heen liggen. Zelfs in het moment van onze dood moest ze haar gast beschermen…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten