De schacht was vrij breed. Ik klom omhoog zonder me te laten zien en bestudeerde de kansen. Het was te doen. De overbrugging was minder hoog dan ik had gedacht en was gemakkelijk te beklimmen. De griffioen was log en traag. Ik had een kans om boven te zijn voor het mij bereikte.
Ik vertelde Alea mijn plan. “Ik klim omhoog. Het beest ziet me en komt achter me aan. Jij zwemt ondertussen onder water naar de oever en verbergt je tussen de waterplanten tot het mij achtervolgt. Dan klim je op de kant en verbergt onze spullen in het bos aan de voet van de rots.”
“Veel te gevaarlijk”, meende ze. “Het heeft je te pakken voordat je boven bent.”
“Je hebt mij nog niet zien klimmen”, sprak ik dapperder dan ik me voelde, “maar als jij een beter plan hebt…”
Beide manoeuvres waren gevaarlijk. Het kon Alea zien en besluiten achter haar aan te gaan. Dat zou fataal zijn, want ze had nooit genoeg tijd om met onze spullen het bos te bereiken. Het zou alleen werken als het mij achtervolgde en ik voor hem boven was en de dichte begroeiing bereikte.
Het beviel Alea allerminst. “Ik moet jou beschermen”, protesteerde ze, maar begreep dat die bescherming hoe dan ook een risico inhield. We zaten met het monster opgescheept en moesten iets doen om daar verandering in te brengen.
Ik ging op weg, kroop weer omhoog tot waar ik uit de schoorsteen moest komen, bestudeerde de weg die ik moest gaan en prentte elke opstap in mijn hoofd zodat ik tijdens het klimmen niet hoefde te zoeken. Het moest zo snel mogelijk gaan. Ik had een kans, al was die klein.
Alea daalde af, terug in het water en zwom behoedzaam, dicht over de bodem naar de kant waar ze zich verborg tussen een wirwar van waterlelies pal onder de oever. Ze haalde adem door een holle rietstengel en keek ondertussen bang afwachtend van onder de bladeren naar het stuk rots dat ik moest overbruggen.
Het was nu of nooit. Ik trok mijn benen op, legde zoveel mogelijk veerkracht in mijn lijf en sprong uit het gat, klauterde tegen de steile wand omhoog. Ik was al halfweg toen ik gerucht hoorde. De griffioen had me gezien, kwam overeind en flapperde met zijn geweldige vleugels. Ik was alweer iets hoger voor het los was van de grond en traag steeg om de achtervolging in te zetten.
Ik sprong van uitsteeksel naar uitsteeksel, nam het risico van een val. Steen brokkelde soms onder mijn voeten, maar ik ging snel, zo snel had ik nog nooit een rots beklommen. Ik zag het niet maar het klapwieken dat pijlsnel naderde gaf mij vleugels.
Ik was boven. Het enorme blok waar ik me aan ophees wankelde onder mijn gewicht en ik dook er net op tijd achter toen de griffioen mij bereikte.
Het brulde vervaarlijk, zijn klauwen omklemden het blok, zijn kop boog om mij vanachter de rots te plukken toen de rots loskwam en kantelde.
Met de zware kei tegen zijn borst stortte de griffioen omlaag en belandde met een fontein van opspattend water in de poel. Ik wist niet of het gewond was, verdoofd of zelfs gedood en was ook niet van plan om het te onderzoeken. Zo snel ik kon verdween ik in de bosrand en klom van wortel tot wortel omlaag naar waar Alea op mij wachtte.
We namen geen tijd voor felicitaties maar trokken naakt dieper tussen de bomen waar we buiten bereik van het monster waren. Daar namen we de tijd om de doornen uit onze voetzolen te plukken en onze wonden te verzorgen. Mijn handen en voeten waren haast ontveld tijdens de haastige rush omhoog, maar ook Alea zat onder de kneuzingen en schaafwonden opgelopen tijdens het in veiligheid brengen van de uitrusting.
Daarna kleden we ons aan en trokken in geforceerd tempo zo snel mogelijk zo ver mogelijk van de plek die voortaan geen favoriet meer kon zijn tot we zo moe waren dat we wel halt moesten houden om een rudimentair kamp in te richten waar we hongerig troost zochten bij elkaar. Geen van twee hadden we nog de moed of de energie om aan voedsel te geraken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten