Het leek inderdaad nog het meest op een spel. Ik liep met het legertje mannelijke slaven mee door talrijke gangen waarin ik nooit alleen de weg terug zou vinden tot we in het stelsel van een van de buren waren. De slaven kenden de weg en het tijdstip: ’s nachts terwijl de meesten op het oppervlak aan het werk waren liepen we een boog onderdoor waar de voorraad te bevruchten slavinnen wachtte. Ik keek toe, nam niet deel aan het veroveren maar bestudeerde wat er gebeurde.
De eerste slaaf legde zijn hand op de schouder van de slavin die het dichtst bij de ingang zat. Ze keek berustend naar hem omhoog en volgde gedwee door de gangen terug naar de verblijven van ‘onze’ prins. Een tweede volgde, een derde, enzovoorts. De slaven hoefden geen moeite te doen, integendeel, het leek wel of de slavinnen blij waren hier weg te kunnen om zich te vervoegen bij de harem van de concurrerende monarch.
Ik lette goed op en bij elke handoplegging dacht ik iets te zien; kort en donker, alsof de aangetikte werd gemerkt met zoiets als het Kaïnsteken of een ander merkwaardig symbool dat zich heel even ter hoogte van de kruin manifesteerde: een inktvlekje dat ook meteen weer oploste. Het ontstond niet in mijn verbeelding, al dacht ik dat de eerste keer, als een vlekje op mijn eigen oog, maar het herhaalde zich telkens zodra de vingertoppen de schouder raakten.
Er was nog iets opvallends: De slavinnen zagen de slaven binnenkomen maar bleven heel rustig op hun plaats, leken te wachten op hun beurt om aangetikt te worden om vervolgens op te staan en te volgen.
In geen tijd was het vertrek leeg waarna we ons naar een voedsterkamer begaven waar de kinderen van baby tot peuter werden verzorgd en opgeleid door een klein leger slavinnen. De kinderen werden met rust gelaten, de slavinnen ondergingen hetzelfde lot als hun zusters en hoewel de hele operatie geruisloos verliep waren we blijkbaar toch niet onopgemerkt gebleven.
Plotseling verschenen er slaven van de aangevallen partij die zich te weer stelden en de aanvallers probeerden te verdrijven. Dit ging op dezelfde manier. Wie het eerst tikte was de klos, maar de leden van ‘ons eigen’ leger waren handig in het ontwijken. Dit keer geen berustend afwachten maar duiken, springen en terugwijken, proberen de ander voor te zijn en nu verdwenen er ook mannelijke slaven van de tegenpartij naar ‘onze’ onderkomens terwijl er veel minder van de aanvallers het toneel verlieten.
Ik stond afzijdig en toch raakte een slaaf mijn schouder. Ik keek hem aan. Hij schrok, want er gebeurde niets, realiseerde zich toen dat ik kleren droeg en panikeerde.
Hij schreeuwde een waarschuwing die ik niet verstond maar wel degelijk begreep. Er was een indringer, een mens, en misschien was ik wel niet de enige.
De verdedigers verstijfden en groepten samen en lieten zich zonder verder verzet aanraken door de aanvallers om afgevoerd te worden naar een bekend lot, want ik veronderstelde dat hun leven niet wezenlijk veranderde, alleen de plaats en de heerser die zij dienden, maar deed dat er wat toe?
De aanvallers vonden blijkbaar dat ze genoeg buit hadden verzameld. De leider wenkte en met de laatst veroverde slaven tussen ons in marcheerden we in gelid terug naar de eigen gangen waar niets erop wees dat wij terugkeerden van een actie. Geen fanfare, geen slavenhaag die hosanna scandeerde na een succesvol volbrachte raid. De gangbare stilte en rust, ook wanneer we leden van het eigen volk passeerden die niet eens opkeken omdat wij voorbij kwamen. Het hoorde blijkbaar bij de dagelijkse bezigheden het over en weer roven van individuen om de eigen rangen te versterken en die van de opponenten te verzwakken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten