Het was vreemd om afscheid te nemen van Merlijn. We waren al zolang samen waarom het me een hol gevoel bezorgde dat echter verdween zodra ik de boomwoningen achter me liet. Daarvoor in de plaats kwam de heerlijk nieuwsgierige verwachting van het betreden van waar ik nog nooit was geweest, het extra onbekende in een wereld die vreemd voor mij was.
Maar ook het Boomvolk en speciaal Alea gaven mij even een gevoel van leegte waarvan ik geen last had toen Joos ons verliet. Ik had geen band met de gids. Hij was als een onzijdig instrument dat de weg wist en ik was er zeker van dat zijn empathie voor mij niet groter was ondanks zijn schijnbare bezorgdheid over hoe het mij alleen in het woud zou vergaan. Eigenlijk interesseerde het hem niet. Empathie was hem vreemd. Hij was wat hij was: gids en ambassadeur ter bevordering van de handel. Niet dat ik mij aan hem stoorde of hem irritant vond. Daarvoor was hij te kleurloos, fungeerde hij vooral als pratende wegwijzer.
Ik keek niet om maar stapte verwachtingsvol over het uitgesleten pad dat van de woningen het woud inliep en dat al snel smaller en minder duidelijk werd al was het nog steeds herkenbaar als pad.
De vegetatie was vooral bekend. Hoge en oude loofbomen als beuken, essen en eiken, afgewisseld met struikgewas waarin ik ondermeer braam en sleedoorn herkende. Kleur in de vorm van bloeiende bosplanten met anemoon, hyacint en kruiskruid en het viel me op dat zo laat in het seizoen, terwijl de bomen vol in blad stonden, alles tegelijk leek te bloeien.
Uiteraard waren er ook soorten die ik niet herkende zoals een op een sleutelbloem lijkende plant die geen sleutelbloem was.
Zo dicht bij de boomwoningen was er nog weinig beweging al gonsde het bos van de insecten en kwetterende vogelgeluiden. Soms zag en hoorde ik wat geritsel maar verder gaf het tot hiertoe vooral een verlaten indruk.
Ik kwam bij een beek die ik stroomafwaarts volgde. Om proviand hoefde ik mij niet te bekommeren, de eerste dag toch niet. Ik had voldoende meegekregen. Pas vanaf morgen zou ik moeten werken voor de kost.
Ik maakte het mezelf gemakkelijk door de beek te volgen; licht aflopend en egaal terrein, weliswaar dicht begroeid maar er waren zoveel wildpaden en paadjes dat het geen hindernis vormde.
Er was veel dierlijk leven in de streek en ik zag ze ook toen ik een pauze inlaste, op een talud ging zitten en over de beek staarde, het ruisen van het water in me opnam en naar het springen van de forellen keek.
Aan de overkant, een eind bij mij vandaan waren wat kleinere dieren aan het drinken. Ik herkende een vos en een marter. Zij zagen mij ook, hielden mij in de gaten maar maakten geen aanstalten om te vertrekken. Ze wisten wanneer er op hen werd gejaagd of wanneer ze niets te vrezen hadden.
Die avond maakte ik mijn eerste kamp in lange tijd. Daarvoor koos ik de hoge oever, een met gras en mos begroeide open plek waar ik gezien het terrein geen slangen verwachtte, al inspecteerde ik de omgeving grondig. Vervolgens maakte ik een klein laagbrandend vuur om nachtelijke rovers op afstand te houden, verzamelde wat verse kruiden die een zoetige zwakke rook verspreidden zodat ik geen last van insecten had. Ik bereidde mijn maal, zat nog een tijdlang en keek om me heen, genietend van het gevoel weer in het vrije te zijn voordat ik in de slaapzak kroop en luisterend naar de bosgeluiden langzaam wegsluimerde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten