Het was de derde dag. Ik zat helemaal in het ritme en volgde nog altijd het riviertje waarin en langs ik meer dan genoeg voedsel vond. Het verzamelen en jagen nam weinig tijd en wanneer ik tegen de avond mijn leger maakte hoefde ik niet meer op zoek. Ook water was geen probleem met de heldere beek nooit ver bij mij vandaan.
Plotseling bleef ik staan en keek naar de anomalie van een gemetseld bruggetje over het stroompje waar je met moeite natte voeten kreeg wanneer je er doorheen waadde. Wie had dit krankzinnige ding gebouwd? Het leek zelfs nieuw!
Aan deze kant was het niet meer dan een platgetreden open plek maar aan de overkant kronkelde een pad tussen de vegetatie en ik was nieuwsgierig genoeg om te onderzoeken waar het heen leidde.
Ik liep over het ronde bruggetje, dat een mini kopie leek van wat ik in Amsterdam over de grachten kende maar dan zonder lampjes of andere versieringen.
Toen ik het paadje volgde kwam ik bij een hut warvoor een stokoude man op een bankje zijn pijp zat te roken.
“Wat mot je?” hoorde ik in perfect Frans.
“Lollig”, gromde ik. “Waar is dit goed voor, Merlijn?”
Ik ergerde mij. Kon hij me zelfs geen paar dagen met rust laten?
“Je tocht zit erop”, knorde de tovenaar. “Het Boomvolk maakt jacht op een griffioen. Het is veel te gevaarlijk om verder te trekken.”
Ik geloofde mijn oren niet. “Wat is dit voor een doorzichtige smoes?”
“Geen smoes.” Hij wees achter zich. “Als je mij niet gelooft vraag je het Alea maar.”
Ik ging de hut binnen en daar zat ze inderdaad.
“Het is waar”, sprak ze triest. “Niemand weet waar hij vandaan komt. Wij kennen griffioenen alleen uit verhalen en legendes. Ze zijn in geen eeuwen gesignaleerd in onze wereld. Misschien zat hij in de Zuidergrotten, we weten het niet, maar het is een exemplaar zo groot als een mammoet. Het is uitgesloten om alleen door het woud te trekken. Jij bent onze gast. Wij moeten over je waken.”
“En nu?” Ik geloofde het nog altijd niet. De griffioen was een mythe waarschijnlijk ontstaan door skeletten van vliegende dinosauriërs zoals de Pterosauria en dat zei ik haar ook.
Alea knikte. “Dat dachten wij ook maar het Boomvolk jaagt niet achter een uitgestorven schim. Het dier is gezien en heeft in het zuiden een behoorlijke ravage aangericht. Ik heb de opdracht om je veilig terug te brengen.”
“En Merlijn?”
“Die is alweer weg.” En zo was het. Terwijl ik luisterde was het mij ontgaan, maar er was ook geen hut meer. We zaten op twee grote stenen tegenover elkaar met verder niemand in de buurt. Het was zelfs verdacht stil in dit deel van het woud.
Ik keek haar aan. “We gaan naar het noorden”, verklaarde ze. “Daar woont het Boomvolk van de Bessen waar we onderdak vinden zolang het gevaar bestaat…”
“Waarom niet gewoon terug naar je eigen volk?” onderbrak ik haar.
“Te gevaarlijk”, legde ze geduldig uit zonder zich aan mijn onderbreking te storen. “De griffioen is oostelijk van de Harde Beek gezien. Je moet hem bijna zijn gepasseerd. De weg die jij bent gekomen is te onzeker. Bovendien zijn er overal jagers die het dier proberen in te sluiten en zo ver mogelijk van de woningen te drijven. We zouden hun strategie kunnen doorkruisen.
Troost je”, vervolgde ze. “De noordelijke enclave is tenminste drie dagreizen van hier. Zolang trek je dus nog door het woud, al is het niet alleen”, voegde ze er kleintjes aan toe.
Dat luchtte op. Voorlopig was ik nog zeker drie dagen in het bos en dat dit samen met Alea was vond ik beslist geen straf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten