Merlijn’s ambivalente houding voor de mensheid zat me dwars. Enerzijds was hij bezig met een soort reddingsoperatie terwijl het hem anderzijds geen donder kon schelen mochten de meesten van ons om het leven komen door honger, dorst, pest en cholera. Ik wilde weten waar ik stond en vroeg hem ernaar.
“Als het aan mij lag zou jij best mogen blijven”, grijnsde hij en werd toen ernstig. “Maar het ligt niet aan mij maar aan de mensheid zelf, vrees ik.”
“Waarom vrees je dat?”
Hij keek me doordringend aan. “Omdat de overlevenden de veroorzakers zullen zijn!” Hij liet deze zin even op me inwerken voordat hij vervolgde: “Ik wijs niemand met de vinger maar het is zonder discussie dat wie de grootste ecologische voetafdruk hebben diegenen zullen zijn die zich het best kunnen wapenen tegen de extremen die ons te wachten staan. Het zijn de klootzakken, profiteurs en opportunisten die de beste kaarten hebben en dat weten ze. Daarom gebeurt er niets of toch in elk geval veel te weinig.
Al die dekmantels van liefdadigheid en goede doelen dienen alleen maar om aan de ene kant hun geweten te sussen en aan de andere om de schijn op te houden dat ze het toch zo goed voorhebben met de soort want ondertussen verteren zij de pot die de miljarden, hun consumenten, in de toekomst moeten laven. Zodra die pot verteerd is trekken zij zich terug, want als het water stijgt zullen zij die zijn die het hoogste wonen; als de weerextremen toeslaan zullen zij in ondergrondse paleisjes schuilen; als het voedsel schaars wordt kopen zij de laatste voorraden en als het drinkbaar water opraakt hebben zij de rechten op de laatste reserves. Zo zal het gaan en dat zint mij niet, ook al omdat zij menen dat het hun recht is. Zij geloven van zichzelf dat ze een bijdrage leveren in het opstuwen van de menselijke soort in haar geheel; en dat doen ze, maar niet in een richting die zij onder ogen willen zien. Door hun niet aflatende drift naar winstbejag duwen ze de soort in de richting van de afgrond. Ik wil niet leven in een wereld waarin de vuillakken het voor het zeggen hebben”, besloot Merlijn.
Ik had hem nooit eerder emotioneel gezien en ik zag wie hij in werkelijkheid was: een oude wanhopige man die vocht voor datgene wat hij dacht dat goed was en misschien had hij door zijn eeuwenlange ervaring wel recht van spreken en wist hij het beter dan zijn korter levende soortgenoten, maar dat was niet alles. Merlijn had tijd gehad om na te denken, zeeën van tijd en wist dus ook, volgens hemzelf toch, hoe de mensenwereld er wel uit moest zien. Ik was bang om de vraag te stellen want het antwoord zou fascistisch zijn, dat kon niet anders. Hij zou, als hij kon, bepalen wie door mocht en wie niet, al zou zijn keuze niet berusten op kleur, geaardheid of religie, hij zou de poorten van apartheid openen met daarboven de bordjes ‘wel’ en ‘niet’ en ik wist al dat door zijn ‘niet-poort’ de rijkste een procent zou marcheren waar de ovens werden opgestookt en ze zouden branden in zijn hel en ik zag ‘inferno’, de ‘holocaust’ en de hele caleidoscoop van vernietigingen van mensen door mensen bevolen en aangericht en zag ditmaal een lange wapperende mantel, een puntige hoge hoed en een knoestige stok die onverbiddelijk wees: individu na individu afgevoerd door de zijdeur van de hoop of… die van zijn ondergang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten