“Wil jij het dan terwijl ik niet vruchtbaar ben?” vroeg Bragg plots die mijn zwijgend nadenken maar niets vond en zich zorgen maakte juist omdat ze mijn anderszijn niet begreep. Ik keek haar aan. Het was te proberen. Ik wilde weten of ze opgewonden raakte, of ze het überhaupt plezierig vond buiten haar cyclus.
“Als jij mij vertelt wat je erbij voelt terwijl we het doen.” Ze knikte wat onwennig, gespannen ook.
Het was een vreemde ervaring om met een vrouw te vrijen die duidelijk niet ontvankelijk was. Ze reageerde onthutst toen ik haar wilde kussen. Een mond was om te eten, adem te halen desnoods, maar om ze te openen voor een ander, mijn tong toe te laten… Deze vrouw die drossenvlees had gegeten gruwde van het idee een warm levend orgaan binnen te laten daar waar ze met smaak aan een kinderbeentje kloof. Voor mij had deze tegenstrijdigheid iets van heiligschennis, maar ik was geen dros maar een mens met afschrikwekkende gewoonten.
Gestreeld worden vond ze aangenaam, het ontspande haar, maar enige opwinding werd ik niet gewaar en ik wilde het opgeven maar ze hield me tegen. “Doe maar”, vleide ze.
“Je bent niet eens vochtig. Het zou niet fijn zijn, voor allebei niet.” Het deed haar verdriet waarom ik haar troostend in mijn armen hield.
“Ik ben niet goed”, sprak ze treurig.
“Wij zijn anders. Onze culturen verschillen”, en toch voelde ik me wrevelig. Nog niet eens zozeer omdat seks niet werkte maar omdat ik werkelijk geen ingang wist.
Hoe kon ik in vredesnaam van dienst zijn als mens binnen een soort die zelfs in het basale zo ver verwijderd was? Ik wist dat ik Bragg een kind kon maken, althans volgens beide tovenaars. Ik hoefde maar te wachten tot zij vruchtbaar was. De vereniging zou werken. Maar wat schoot ik ermee op om een spruit in deze wereld te zetten? Die armzalige daad zou aan het uiteindelijke lot van de drossen niets veranderen. Nu nog leefden ze met de natuur die hen omringde, of wat daarvan over was na de laatste ineenstorting. Die natuur zou zich herstellen, maar evenredig daarmee zouden de drossen opklimmen in hun rationeel technische evolutie om zich opnieuw naar een volgende ondergang te werken. Hoe zinloos was mijn missie? Was het wel een missie, of was het mij vooral aangepraat door de wensen van Golp en Merlijn? Ging het om hun behept zijn dat soorten moesten blijven bestaan? Deze wereld zou beter af zijn zonder de drossen toch? Al het andere zou een eerlijker kans krijgen als de soort met zo een verwoestende dwang zou verdwijnen? Zelfs hun voortplanting was destructief!
Bragg onderbrak mijn gedachtengang. “We kunnen het toch telkens een beetje oefenen”, opperde ze lief. “Als jullie cultuur het zo doet moet dat bij ons toch ook kunnen.”
Vrouwelijke logica, of was ik geneigd te snel op te geven? “Stel dat we als soort verschillen, dat drossen aan de andere kant van de wereld gewoon anders zijn?”
“Waarom? Omdat jij groter en sterker bent? Jij bent niet anders”, meende ze beslist. “Je bent vreemd maar daarom niet anders. Een mier is anders, of een konijn, maar drossen zijn drossen. We moeten elkaar leren en als mannen en vrouwen het ook zo kunnen doen is dat veel prettiger dan de verplichting van tijdens de cyclus. Je moet alleen geduld hebben want wij hebben het altijd zo gedaan.”
Ik keek haar aan. Haar wil om te veranderen was groter dan de mijne en dat was een verrassing. Waarom zou verandering van buiten moeten komen? Was cultuur niet ook een vastgeroest begrip van een opeenstapeling van gewoonten en vooral denken dat het niet anders kan; dat het hoort zoals het is. Bragg confronteerde mij met mijn eigen menselijkheid, want daarin verschilden we niet. Los te kunnen denken, maar vooral beleven, van alles dat vanzelfsprekend lijkt, is wat de meeste veranderingen ten goede in de weg staat. In deze wereld, maar ook in de onze…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten