Er waren toch wel wat weken voorbij gegaan toen ik eindelijk mijn spullen inpakte, de huisdeur achter mij dichttrok en met het openbaar vervoer naar het bos terugkeerde.
Het woud leek donkerder, meer verlaten dan ik mij meende te herinneren, maar ik volgde dezelfde paden, dronk van hetzelfde beekje en zocht Merlijn’s hut die ik niet kon vinden.
Ik raakte steeds meer vertwijfeld. Hier was het toch? Ik herinnerde mij de berk waarvan een tak op precies dezelfde plaats was afgebroken. Ik herkende punten in het landschap, maar hoe ik ook zocht en in de rondte dwaalde, de tovenaarshermitage vond ik niet.
Moe maakte ik kamp bij een uitloper van het beekje, sprak een noodrantsoen aan dat ik in water liet wellen voordat ik het koud, smakeloos wegkauwde als brandstof voor de volgende dag, brandstof om de terugreis mee te beginnen. Of zou ik het nog een dag langer proberen?
Ik wist dat het geen zin had, dat het hier moest zijn en dat het was verdwenen. Ik zou wel een borrel lusten maar die had ik niet.
Midden in de nacht werd ik gewekt door kabaal. Een egel wurmde zich met veel misbaar door het kreupelhout stak zijn snuitje in de lucht en snoof, keek mij aan met pientere kraaloogjes alsof hij er zich van wilde vergewissen dat ik het wel was. “Zoek je Merlijn?” vroeg hij plots.
Ik schrok, vergat te antwoorden maar knikte in plaats daarvan vanuit een simpele reflex.
Het diertje lachte, een akelig schurend geluid leek het of zijn pennen langs elkaar heen wreven. “Maar hij jou niet”, sprak het betweterig.
“Is hij boos?”
“Nee hoor. Jij geeft gewoon veel te snel op.”
“Doe niet zo flauw”, zei ik toen ik het spel doorzag en de oude steeg op uit het diertje dat geleidelijk verdween, oploste in de hagelwitte kaftan van Merlijn.
“Je weet toch dat ik het bos in de gaten houd, maar ik vond dat ik je even moest laten zweten. Dat heb je verdient.”
Ik kon alleen knikken, want hij had gelijk tot op zekere hoogte en toch ook niet. De tovenaar glimlachte wijs. “Kom! Binnen is het comfortabeler dan hier buiten en buiten zijn de wilde dieren, dat zou je nu toch moeten weten.” Hij knipoogde, maar ik kon een grom niet onderdrukken.
Het huis was er waar ik eerder had gezocht en werd weer hut toen we binnengingen. “Ga zitten. Ik heb soep en die geeft meer kracht dan die prefab rommel die ik je met lange tanden weg zag werken.”
Het werd er niet beter op. Ik voelde me kwaad worden maar de oude keek me zo ontwapenend aan dat ik toch moest lachen. Bovendien was het heerlijke soep van bospaddestoelen op smaak gebracht met daslook en jeneverbes, een onmogelijke combinatie die bleek te werken.
“Wat zijn je plannen?” vroeg Merlijn.
“Ik weet het niet. Het is niet af”, antwoordde ik schouderophalend. “Ik heb het gevoel dat ik iets heb laten liggen. Zoals het nu is roept het alleen vragen op zonder zelfs maar in de buurt te komen van een antwoord.”
“Dat is een goed teken. De eerste kiem van wijsheid, maar of het dat wordt… We zullen zien hoever we samen komen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten