Ik kreeg gelijk. Minder dan een dag later arriveerde een boodschapper met de mededeling dat de leiders van de drie clans die in de nabijheid hun kamp hadden mij wilden spreken. Ik was voorbereid, wist inmiddels hoe verraderlijk drossen kunnen zijn en toch werd ik nog verrast toen ik op de open plek aankwam waar het trio mij opwachtte.
Er was geen tijd voor een begroeting. Een van hen zag kans mij zonder waarschuwing met een scherp voorwerp in de zij te steken, maar mijn reactie was niet wat zij dachten.
Razend haalde ik uit naar diegene die het dichts bij mij stond. Ik wist niet of hij de aanvaller was en het kon me ook niet schelen. De lafheid van de aanval wekte mijn woede en ik trapte hem tegen de borst waarop de veel lichtere man naar achteren werd geworpen tegen een rotsblok waar hij versuft bleef liggen.
Ik deed aan verdedigingssporten, meer om mijn conditie op peil te houden dan dat ik aan wedstrijden had deelgenomen, maar de reflexen zaten ingebakken en ik had te maken met drie ordinaire straatvechters zonder enige notie van techniek.
Toen beide anderen op mij afstormden zwenkte ik handig opzij waardoor ze op volle snelheid langs mij heen schoten. De een had geluk en viel plat op zijn bek. De ander was minder fortuinlijk en knalde met zijn hoofd vooruit tegen een grote rolkei. Zijn schedel barstte open, hersens en bloed besmeurde het graniet. De man was op slag dood. Ik had al gewonnen nog voor het gevecht goed en wel was gestart.
Ik raapte de beide gevallenen van de grond en knalde ze nog eens met hun koppen tegen elkaar zodat ik zeker wist dat ze me voorlopig geen last zouden bezorgen. Vervolgens bond ik hun handen en kluisterde hun voeten.
Golp verscheen op de open plek. “Je moet ze doden!”
“Ik dood geen weerlozen.”
Golp zuchtte. “Je wordt pas leider als je hen doodt.”
“Ik word leider op mijn manier en anders niet!”
“Hoe wil je het dan aanpakken?”
“Dat zul je wel zien. Jij blijft hier en gaat straks ook mee naar de dorpen.”
“De dorpelingen zijn bang voor mij.”
“Juist daarom!”
“Je begrijpt het niet. Ze vertrouwen mij niet!”
“Juist daarom!”
De tovenaar schudde zijn hoofd maar deed toch wat ik zei en wachtte terwijl ik wachtte tot de twee uitdagers bij hun positieven kwamen, een fikse koppijn hadden en waterig naar hun dode kompaan staarden. Ze leken te berusten, kenden hun voorland. Ik zou hen ombrengen om ze vervolgens alle drie tot soep te koken waaraan de tovenaar en ikzelf ons smakelijk tegoed zouden doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten