Het viel me op dat je overal kon doorlopen; geen afrasteringen, bordjes met ‘natuurreservaat’, of ‘op de paden blijven’, geen aanduidingen van welke vorm van bezit dan ook. Dat was thuis wel anders. Daar was het onmogelijk de loop van een riviertje te volgen omdat je dankzij verkavelingen telkens van de bedding vandaan werd geleid, gedwongen een stuk drukke verkeersader te bewandelen met alle risico’s van dien die trouwens ook op de wandelpaden aanwezig bleven. De mens is hardleers en wanneer een pad niet door middel van obstakels voor vierwielers ontoegankelijk was gemaakt liep je als voetganger nog altijd de kans overreden te worden in een stiltegebied. Godbetert, stiltegebied! Waar de natuurliefhebber luid babbelend liep te joggen in kuddeformatie, zowat struikelend over een passerende vos zonder het dier te zien, wilde bloemen vertrappend die daarom beschermd moesten worden zonder dat die bescherming werkelijk hielp. Het was een gotspe al die wandelverenigingen, de paden op de lanen langs, met hun absoluut niet bestaande aandacht voor waar ze wandelden. “Kijk een grenspaal!” “Welke grens?” Om kilometers onder je voeten achter te laten was de loopband in de plaatselijke fitnessclub beter geschikt, maar daarvoor moest worden betaald en de natuur of wat er van over was mocht je zomaar gratis vertrappen.
Heerlijk hier die afvalloze stilte die over ons neerdaalde zelfs terwijl Merlijn aan het woord bleef en uitleg gaf over de vreemde fauna en flora wat toch niet bleef hangen met zoveel onbekende indrukken die zelfs in ons trage tempo als in een versnelde film voorbij schoven.
Geen opengescheurde vuilzakken in het wilde weg gedumpt omdat verzamelen werd belast maar blijkbaar de benzine niet die het kostte om van huis het bos in te rijden waar de dader schichtig rondspiedde voordat hij zijn zelfverklaarde rotzooi achterliet. Het was van een schoonheid die bijna pijn deed aan de ogen omdat niets verstoord leek door wezens die meenden de hele wereld naar zich toe te kunnen trekken en zelfs verontwaardigd reageerden wanneer hen iets werd ontzegd omdat er vogels broedden bijvoorbeeld die ze oh zo graag wilden zien terwijl ze dat zien juist onmogelijk maakten door het te verstoren.
Deze ergernis wekkende domheid was hier niet of ik merkte er niets van in elk geval. Geen gejoel dat op een sportveld thuishoorde of gebral als in een kroeg. Maar vooral geen hekken, niet omdat ik overal wilde zijn maar omdat de blik ongehinderd door cultuur signalen in alle rust de omgeving overzag, ik daarom ook niet het gevoel kreeg dat ik hier niet thuishoorde werd ik vanzelf onderdeel van het geheel van deze wereld die ik best als de mijne zou willen omarmen…
Plotseling hield Merlijn mij staande en drukte mij naar achteren. “Niet bewegen!” fluisterde hij.
Ik zag niets tot het slangachtige dier uit het dichte struikgewas schoot met vurige ogen en opengesperde bek recht op mij af dook was het aan Merlijn te danken en zijn pulserende gestrekte armen dat het serpent mij op een haar na miste maar zich snel herstelde en opnieuw tot de aanval overging die ik nu zelf bevend wist te ontwijken omdat het nog niet volledig was hersteld van wat de tovenaar ook met hem deed rook ik zijn smerige adem die naar afval stonk, schampte de kille huid mijn arm en stond Merlijn alweer voor mij om een volgende aanval te pareren.
Het dier wierp zich kronkelend om sloeg vervaarlijk met zijn grote kop waarin messcherpe tanden blonken in staat mij als een shredder in reepjes te snijden. Ik wist niet waar ik de kracht moest halen om het telkens weer te ontwijken. Magie leek niet te helpen, toch niet afdoende en weer gleed het beest door de lucht. Ik bukte mij maar de staart sloeg mij neer en ik lag duizelig plat op de grond rolde me op als een foetus en wist zeker dat mijn uur gekomen was. Dit was het einde. Ik wilde naar huis, wilde alleen nog maar dat gevaarlijke dieren achter hekken werden gehouden toen de trefzekere pijl uit het niets over mij heen suisde in de opengesperde muil drong.
Het was niet genoeg om het te doden dat nu woedend met zijn hele lijf om zich heen sloeg terwijl het gromde: een laag oorverdovend gebrul dat stront in mijn broek perste en mij minstens een kilo deed verliezen zo hevig zweette ik. In dat moment dat de elf naar voren sprong en een tweede ditmaal dodelijke pijl in het zoekende lijf schoot werd ik jaren ouder en zo bang als ik nog nooit was geweest.
Ze hielpen mij overeind, de elf en de tovenaar, haalde de elf met een vertrokken gezicht zijn neus op tegen de stank die ik verspreidde. De stank van pis, kak en angst. Nog te veel ontdaan om blij of dankbaar te zijn voelde ik mij veeleer kwaad, agressief en schopte hulpeloos en gefrustreerd tegen het dode ondier lijf waardoor ik ook nog mijn enkel verstuikte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten