Tork is so abashed that it takes a while before
he realizes that the hall, as he calls it in his mind, is populated by a number
of persons that can’t be calculated. At long tables sit men and women that
shine the same light as the roof, only less intense so he can see them. They
are partying or have dinner, or otherwise it’s an orgy with tables full of beverage
and food in amounts that are too big even for this community?
All floors remind of the Last Supper, stretched
infinite, while the perspective is without doubt naive. As well the lowest at
eye height as the one at the top hundreds of yards above him: every individual,
the tables, the food, aren’t just clearly visible but seem to be of the same
size. This effect stays the same when he looks miles away to the left or right.
If there is any perspective the whole building doesn’t just stoop to the front,
but the persons high above him or far from him have to be giants of a size he does
not dare to imagine.
Not all sit; some stand, others lay down. Most
of them eat or drink, some debate and there are the ones who openly copulate without
that bystanders pay attention.
Tork understands that this is the house of the
Gods but associates what he sees with Dantes’ Inferno; fallen angels that still
shine but without glance; fighting men and women, gluttony, drinking to excess
without ending and scenes invented by De Sade.
- ‘Is this heaven?’ he asks himself. The house
of Gods where he had to be sent to necessarily? What does he do here? Numbers
to immense to realize! How does he have to reach the higher floors? Distances
so big that they never will hear him!
Elke
trede herinnert aan het Laatste Avondmaal, oneindig uitgerekt, terwijl het
perspectief zondermeer naïef is. Zowel de laagste rij op ooghoogte of de hoogste,
honderden meters boven hem: ieder individu, de tafels, het voedsel, zijn niet
alleen duidelijk waarneembaar maar lijken ook even groot. Dat effect blijft
wanneer hij kilometers ver naar links of rechts kijkt. Als er al sprake is van
perspectief helt het hele bouwwerk niet alleen voorover, maar moeten de
personen hoog boven hem, of ver bij hem vandaan, reuzen zijn, van wiens grootte
hij zich geen voorstelling durft vormen.
Ze
zitten niet allemaal; sommigen staan, anderen liggen. De meesten eten of drinken,
enkelen debatteren en er zijn er wordt openlijk gecopuleerd zonder dat de
omgeving er aandacht aan schenkt.
Tork
begrijpt dat dit de woonplaats van de Goden moet zijn maar associeert het
tafereel veeleer met Dante`s Hel. Gevallen engelen welke nog wel licht
uitstralen maar inmiddels verfijning missen. Ruziënde mannen en vrouwen,
vraatzucht, zuipen zonder einde en scènes door De Sade bedacht.
-
‘Is dit de hemel?’ vraagt hij zich af. De woonplaats van Goden waar hij zonodig
naartoe moest? Wat komt hij hier doen? Aantallen te immens om te bevatten. Hoe
moet hij de hogere etages bereiken? De afstand zo groot dat ze hem nooit kunnen
horen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten