He stands up in a clenched spasm, looks at the
dog again for which one stroke was enough. He cannot leave it like this and
searches a spot in the wood fringe where he digs a shallow grave with knife and
stick. Not more than half a yard before the soil becomes too hard. He lifts the
death dog body and lays it carefully in the shallow hole. ‘You were a good
friend, perhaps the best there will ever be.’
Sad he shovels the excavated sand on the body until
only a small hill reminds of Barg, grabs the lions’ fearsome legs and drags the
animal on top of the grave. Perhaps not enough but he hopes that scavengers
won’t smell Bargs’ body. The scent of the lion will cover his why the dog will
be left alone hopefully.
There is nothing he can do anymore, stays at
the strange grave for a while, the hands folded, before he turns, collects his
gear and leaves to find the guilty ones. The mission has become personal.
Over an hour later the path bends sharp to the
west. Tork can guess what the light in front means: the wide avenue from the
village to the Gods. Carefully he approaches the crossing, suspicious of
everything, but apart from wood sounds he doesn’t hear anything and yet it
doesn’t seem wise to walk the lane without precaution. If they find him in the
forest he will be an easy prey on their own road.
He leaves the path, goes through the wood parallel
to the avenue to find his way. It is slower, less easy, but
Tork is determined. Zigzagging he
searches possibilities to break through with his limited tools and progresses
better than thought. The road is however long like this and sometimes he goes
astray far from the direction giving path of the Gods, but it’s better then
walking the lane visible. The wood at least gives a feeling of shelter, yet he
knows that’s just an illusion. They found him before and will do so again, what
doesn’t mean that he therefore has to make it easy for them.
Verdrietig
schept hij het uitgegraven zand over het kadaver tot alleen nog een heuveltje
aan Barg herinnert, grijpt de leeuw bij de vervaarlijke poten en sleurt hem tot
op het graf. Misschien niet afdoende maar hij hoopt dat aaseters het hondenlijk
niet zullen ruiken. De leeuwengeur zal die van Barg maskeren waardoor hij
hopelijk met rust wordt gelaten.
Er
is niets wat hij nog kan doen, blijft nog even aan het vreemde graf, de handen
gevouwen, voordat hij zich omdraait, zijn spullen verzamelt en op weg gaat om
de schuldigen te zoeken. De missie is persoonlijk geworden.
Ruim
een uur later buigt het pad scherp naar het westen. Tork kan wel raden wat het
licht in de verte betekent: de brede laan van het dorp naar de Goden.
Behoedzaam nadert hij de kruising, verdacht op alles, maar behalve bosgeluiden
hoort hij niets en toch lijkt het niet raadzaam zondermeer de laan af te lopen.
Als ze hem in het bos vinden zal hij op hun eigen weg een gemakkelijke prooi
zijn.
Hij
verlaat het pad, stapt door het woud evenwijdig aan de laan om er een weg te
banen. Het gaat langzamer, minder gemakkelijk, maar Tork is vastbesloten.
Zigzaggend zoekt hij naar mogelijkheden waar hij met het beperkte gereedschap
doorheen kan breken en vordert beter dan gedacht. De weg is weliswaar lang zo
en soms dwaalt hij ver van het richtinggevende Godenpad, maar het is beter dan
zichtbaar de laan te volgen. Het bos geeft tenminste het gevoel van
beschutting, al maakt hij zich daarover weinig illusies. Ze hebben hem eerder
gevonden en zullen dat weer doen, wat niet betekent dat hij het hun daarom
gemakkelijk moet maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten