woensdag 20 maart 2019

Epos over de mens XCIII



Langs kanaal en diepe beken fietst de hele wereld naar zijn moertje toe.
Ratelpedalen met stoere motor breek de keten,
de ketting van idealen in achteruit gezet, trommelt de pas van flinke stappers
op hoge schoenen en met zonnebrillen
tegen teveel lichtschuw en kleurloosheid knijp een oogje
de kat in stralend licht de hemel blauw met grijze flarden als van schapen
die naar de slachtbank schuiven. Stuiven zij langs stoffige wegen.
Ooit komt regen na zonneschijn, spoelt stralen van verdriet, bederf en zwart gelag,
kunnen kinderen weer ademhalen,
reizigers tenslotte zonder pedalen weer vliegen, treinen, boten huren
zonder hekken en soldatenmuren in rust hun woord gebruiken
dat ratelt als van dwazen gekheid aan hun stokje rijgen.
Zo was het eens in lang vervlogen tijden toen vliegen nog niet mensen kon,
er geen motors waren om te malen waarom niemand gaf
omdat ze met zo weinig waren om het kanaal te graven
of beken te vervuilen en het onnodig was van land te ruilen,
regeerde stilte om ons heen toen zonde nog niet inzetbaar was
en laffe bommen onbestonden, visten ze nog achter het net
met gewoon een speer of met een draadje
waar vissen nog om lachen konden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten