vrijdag 8 maart 2019

Epos over de mens LXXXI


‘Ik ga met je mee’, zei ik en nam mijn tas onder zijn arm.
‘Wees gegroet’, of: ‘Ave!’
Duitsers worden ‘Willkommen’ geheten.
‘Neuk je moeder’, zag ik hem denken toen hij amechtig hijgend
de heuvel beklom.
Waartoe leidt mij dit of, waarnaartoe?
Brullend vanuit het dal waar ik hem achterliet.

Welke boef heeft mij gestolen?
Dat ik mij niet meer vinden kan.
Tussen verloren voorwerpen gezocht
waar ik ook niet was,
of het moet zijn
dat ik niet goed gekeken heb.

Verguisd ben ik door Jan en Alleman,
vooral de laatste die kippen neukt voor het slapen gaan.
Verwijfd, met ringen in zijn haren en tortelduiven in zijn baard,
steunt hij op die ene wolk welke de regen brengt.
Storm in het zonneoog.
Hagelstenen in zijn mond,
spuugt hij drek en rozenolie,
bloedrood en splinterfijn.

Vast wel, dacht ik
en zag mezelf achter de spiegel
die zich van mij afkeerde,
zoveel afkeer boezemde zij
dat ik niet wist waar te kijken.
Zelfs op tv was ik niet!
Geen mannetje in de radio,
kon ik alleen nog een .com zijn,
zwalkend van server naar server
waar niemand mij bediende,
ik geen dienares vond
die mij de voeten waste.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten