woensdag 6 maart 2019

Epos over de mens LXXIX


Biechtgeheim.
Het fabeltje een weekdier kruipt rond in je oor
waar het fantasme predikt terwijl je verstrooid je gulp krabt
en haar opsteekt van achteren totdat ze het noorden verliest,
gloort het oosten in haar schoot voor honderd weesgegroetjes
verkoop je één onzevader. Heilige Maagd Maria!

‘Wentel je hol in kippensoep en laat je likken,
je gat vol duivenstront terwijl jij je gal schijt
en schijt hebt aan de maling.’
 ‘Tegen wie heb je het?’
De bisschop hees verrast zijn broek op,
tikte tegen de blanke jongenskont
en stuurde hem bidden. 

Verzuim mij te getuigen tegen de vrijpostigheid
van genomen vrijheid die ons ontstolen was.
Je kunt de tyfus krijgen, ouwehoer,
of nog ouder: de moeder van...
die geen kinderen kreeg
onder het dak van strooien hoed met pauwenveren,
geloofde zij, biddend op magere knieën.

De veelgeplaagde en vreselijk volgevreten suikertante
lebbert mij en kotst tot ik verdwijn in de mest van haar haren,
tot ik weer woon in de uitgeholde vruchteloosheid tussen haar benen
waar de ratten mijn mannelijkheid knagen.
‘De ballen!’; zeg ik haar.
Ik doe niet meer mee,
dat weet ik zeker!
Al straft ze mij met cholera.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten