zondag 17 maart 2019

Epos over de mens XC


Wanneer de tijd komt dat ik denken moet
zoek ik naar een stille hoek die zwart de stilte voor zich schuift.
Daar kruip ik dan in weg.
Ga zitten op zijn eindeloos zwarte bodem.
Geef mij over aan gepeins dat door de zwarte stilte stuift.
Hoop ik op een vonk van licht, zo opvallend in dat zwart,
en die hopelijk niet alleen die hoek verlicht.

Wanneer ik een haring eet en dan even vergeet
dat het beest ooit heeft gezwommen,
dan smaakt het oh zo lekker.
En als de mens vergeten blijft wordt de mensheid almaar gekker.
Eigent zich die wezens toe die niet zoals hijzelf
het hoofd van boven draagt en op twee benen gaat.

De wind waait de wens aan gedachten naar mij
en het tomeloze zwerk.
Maar ik vang de vliegen van liefde in hun web,
koester het als prooi om niet meer los te laten.
Wil ik het houden omdat het mij bevalt. 
Daarom koester ik stil de liefde en ween zilte tranen
van geluk zodra ik daar ben waar ik ben.

Direct zoals het eind verloopt.
Brrrrm, brrrrrm, brrrrrrm, brrrrrrrm.
Rrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrm, 
Rrrrrrrrrrrrrrrrm, brrrrrrrrrroemmmm.
Rrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrr
…………………………………….BOEMMM
en dan...niets meer…
Alleen een jongen blijft,
onder, de dan...kleurloze palmen
snikt hij één snik en kwijnt. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten