zaterdag 19 januari 2019

Epos over de mens XXXIV


Struikelend over het vuil van een ander
wachtte ik voor zijn deur tot hij opendeed
met de kreet die ik verwachtte
stortte hij zich op de ander en gaf mij de schuld
van het spel waarvan ik de regels niet kende,
niet wilde kennen omdat elke bal rond is
en de goal het doel niet kan zijn,
want als dat wel zo is
is het leven niet de moeite om te leven,
was ik liever embryonaal gebleven
doezelend in vruchtwater om niet veel later
ongeboren te worden zoals de horde miskramen
wie het merendeel van het menszijn zijn
die om een aalmoes kwamen
vragen werden niet gesteld
waarvan antwoorden niet werden gemeld
omdat het antwoord niet bestaat,
het steeds verandert, vroeg of laat.

Feestenpuisten ruigen de herfstwind gierend rond de top
van het lachen dat ons vergaat, verging het zo de ander
roerend met zijn staart in het overkokende ketelgewelf
drumden de bieten, sloegen de maat op de offerande
van bowlende vruchten in wijn, blowden hun laatste refrein
nog voor het slapengaan, het mutsje achter de kiezen
hadden zij niets te verliezen nadat ze alles verloren hadden
rond de tafel, het spel met kaarten, waarde de koning schoppenaas
als troef, stal het hart van de boer zijn vrouw, en sprak:
“Deze ruit van jou. Ik wist wat het brengen zou
bij de buren van hiernaast.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten