zaterdag 5 januari 2019

Epos over de mens XIX



Vreselijk, foert, ga weg, ik heb je gewist van de harde schijf 
draait met een rotvaart rondjes rond de buitenbocht, 
vliegt de zwaan rond je oren, toetert je verpletterzucht, 
boren wij je ogen, tanden, tong zodat je niet zult zien, 
noch proeven dan wel horen wie je uitlacht om wat je deed,
liet je deze scheet uit angst nog dieper te vallen 
dan al niet meer kon sinds je de bodem bereikte
van het lege vat, geen plonsje meer, niet de kleinste spat, 
heb ik het wel gehad met jou en je elektrisch rijders, 
windmolens bouwers, zichzelf voor de gek houders 
slaan zich er niet doorheen, krijsen als gek om wat zij verloren,
hun gezicht dat toen nog zeker wist dat we het zouden redden, 
de aard van het beestje het wel zou doen met voldoende poen 
om te scheppen, hoog te bouwen; hosanna kraaiend 
blies het hoog van de toren, was niet te horen boven het tumult
van kwaaie pieten die het dal verlieten,
vergeefs probeerden op te krabbelen, de hoogte in
waar ze niet zouden geraken omdat de toren bezweek
en op de meute krabbelende hoofden landde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten