donderdag 10 januari 2019

Epos over de mens XXIV



Vanuit elke uithoek loert het gevaar, slaat zijn klauwen uit,
messcherp scherpt het grijnzend zijn ongeluk
dat massieve bergen doet verkruimelen, land de zee intrekt
en achter sluiers van dik dreigende wolken
weerlicht vulkanisch doet donderen,
zijn de wonderen voorgoed de wereld uit,
hebben haar verlaten, niet eens verborgen zoals gehoopt
maar verzwolgen door wat ooit een paradijs moest zijn
van groen en blauw en vele kleuren, geluiden
zwijgen doodstil omdat niemand ze nog hoort
na de oorverdovende Apocalyps die ons van elkander reet
om wat wij met ons  allen hadden gedood. 

Tegenstrijdig strijdende kampen beroepen zich op hetzelfde,
claimen te handelen in Zijn naam om zich te verrijken,
zijn opperste plaats te bemachtigen als rechtvaardiging 
voor een niets ontziende lust tot vernietiging.
Het uit zich in elk argument, op elke hoek van iedere straat 
meent iedereen gelijk te hebben zonder te weten wat het is.
Zo verschillend leidt kleur al tot controverse
in wat wij geloven en of beloven
beroven wij de ander van zijn gelijk en koesteren het eigen,
superieur denkt zelfs de minste zich te verheffen,
de ander te overtreffen en reikt daarmee zelf
naar het goddelijk beginsel, een hersenspinsel
is niets gelijk aan elkaar waarin wij allemaal eender zijn
aan de bomen in het bos, de wormen in de aarde,
bruin, zwart, groen of geel doen niet terzake,
verzaken wij aan onszelf, overschatten onze waarde
van wij als individu, hebben we nondedju 
nog niet in de gaten en willen niet begrijpen
dat we allemaal zijn zoals de rest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten