dinsdag 15 januari 2019

Epos over de mens XXIX


Te voet hinkte ik op een been naar waar ik slapen kon
en vond, was het andere been mij voorgegaan,
mocht ik eindelijk mijn hoofd afleggen, moe van het ontdenken 
ontkrachte ik zijn wenkbrauwboog en knikkerde met pupillen
terwijl ik een hand verloor…, of twee,
maar ook daar zat ik niet mee.
Waren mijn billen al langer aan de haal,
maakten al lang geen deel meer uit van mijn verhaal
zonder begin noch eind omdat alles wederkeert
in hele kleine stukjes zich verdeelt, verstrooid
aan anderen hechten
waar ze misschien wel net zo gelukkig zijn
of toch tenminste het netwerk vlechten
van ons, van alles en iedereen
zonder te beseffen dat al die deeltjes eender zijn.

“Maak het bed maar op”, zei ik tegen de vrouw
terwijl zij zich bukte zodat ik haar nemen zou
floot zij een wijsje van overvloed,
niet dat het er iets toe doet tijdens de daad
die ons met zoveel hier heeft gebracht.
Was dit hét teken aan de wand en ik trok terug,
gebruikte mijn verstand in plaats van vermenigvuldiging,
verspilde wat ook niet voor haar was bedoeld
maar voor dat wat na ons kwam,
een zegening van daad uit lekkernij,
beschuit met muisjes en rijstebrij,
ranja met een rietje desnoods of een hazelnoot,
al wat jij het liefst zou lusten tijdens de lust van het moment
had ik dat wat wij verwekten niet eens gekend,
want wie kent de ander, niet eens zichzelf,
kennen wij de voortgang door wilde hoop, elke generatie weer
prikken wij ons vast in ons geloof op wederkeer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten