Huilend om het stervend paard serveerde ik de koe
keek mij smekend aan voordat het mes het grove werk had gedaan
moest ik toch nog naar haar toe, naar het arme schaap
dat nog op stal stond om te kalven van een tweeling of drie,
blaatte haar vlees reeds als lam, een keer te vaak
was het al ram of ooi, deed ik nog gauw een gooi,
een duit in het zakje voor het prakje kastanjepuree
dat werd opgediend, had ik er rap mijn behoefte mee gedaan.
“Zo, dat ben ik ook weer kwijt”, vertelde ik de smakelijk kauwende meute
in smoking en galajurk en stak de sigaar tussen mijn lippen
zonder het ding te bevuren loerde ik over de lange tafel heen
naar het been dat tussen koe en schaap lag te sudderen
zonder dat ik nog langer wist wie ik het ook weer had afgezet,
al deed dat er niet toe; toch niet voor de koe, noch voor het schaap
dat zich een aap was geschrokken toen het onverdoofd
naar de slachtbank werd geleid nog voordat het werd geschoren
of gekeeld werd naar behoren peuzelde ik aan mijn blaadje sla,
keek hongerig naar al dat vlees dat als een feest voor mijn ogen zwom,
maar kom, laat ons daarover niet zeuren, dat is al te dom,
nietwaar? Als slager ben ik toch de sigaar, en als bio-boer evenmin,
of ik het nu voor mezelf doe, of alleen voor mijn gezin,
de buurt, het dorp, de stad, of het land; niemand gebruikt zijn verstand
voor wat goed is, of wat slecht, zijn wij allemaal geknecht
door het politiek correcte ideaal dat als signaal naar de toekomst zwemt
waar men er wellicht om lacht, dat men destijds dacht
het beter te weten, zoals in alle eeuwen daarvoor,
had men nog steeds niet door dat de waarheid niet bestaat;
geen halve, hele, en zelfs geen kwart,
is zwart nog lang niet altijd zwart,
zomin als wit, wit zal blijven, welk wasmiddel je ook kiest;
er is altijd wel iets dat je van zijn kleur verliest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten