Ik zat er wat beduusd bij na de woordelijke afstraffing door Merlijn. De oude tovenaar had blijkbaar niet veel compassie met de mensheid, of was het toch allemaal spel in een poging mij op stang te jagen?
“Wat zijn dat voor andere soorten die op ons lijken?”
Merlijn glimlachte fijntjes. “Je wilt wat hocus-pocus. Nou goed!” Hij tikte een paar keer met de knoestige stok op de vloer en opeens verscheen er een zwierig heerschap in een soort middeleeuwse hovelingen dracht. “Mag ik je voorstellen: Legolas.”
De elf ging zitten en monsterde mij fronsend. “Wat is de bedoeling Merlijn? Waarom heb je mij geroepen?”
De tovenaar schokschouderde. “Jij hebt een hekel aan mensen, maar het is wel mijn soort, waarom ik er een zwak voor heb.”
“Legolas?” stamelde ik.
“Ja, ja. Ik heb ooit met die Tolkien zitten babbelen en hij heeft aardig wat van mijn verhaaltjes in zijn boekjes verwerkt zonder mij zelfs maar in zijn dankwoord te noemen. Erger nog, hij veranderde mijn naam in Gandalf, de klootzak. Legolas heeft gelijk. Eigenlijk zou ik de mensheid moeten afzweren, maar ach, bloed kruipt…, enzovoorts. Iemand trek in wat bessensap? Vers geplukt en geperst.”
“En nu?” vroeg Legolas geïrriteerd.
“Nu niks. Vertel hem maar hoe beroerd zijn soort het doet.”
Ik bestudeerde de elf. Het klopte, zelfs de puntige oren.
“Dat is mijn taak niet”, bromde de elf. “Ik heb thuis al genoeg te stellen. Ik bekommer me niet om een soort die het allemaal aan zichzelf heeft te danken.”
“Verdorie man, alles grijpt in elkaar. Dat weet jij net zo goed als ik. Als een soort het begeeft is dat net zo goed gevaarlijk voor alle anderen. Denk maar aan die keer dat ze mij in de vergeetput van de Bastille gooiden. Het had niet veel gescheeld.”
Legolas knikte. “En weer waren het mensen die alles bijna naar de verdommenis hielpen. Misschien is het wel een opluchting als ze verdwijnen. We zullen wat stormen het hoofd moeten bieden, maar wellicht is iedereen uiteindelijk beter af.”
Merlijn zuchtte. “Misschien…, maar vergeet niet dat ik uit dat zooitje ben voortgekomen.”
“Tja…”, Legolas keek naar mij. “Wat vind jij van je eigen soort?”
“Ik?” piepte ik nerveus. “Nou ja, ik ben een van hen… Er zijn ook goeie”, hakkelde ik.
De elf lachte. “Naar jouw maatstaven gemeten wellicht. Ben jij je bewust van de enorme schade die jullie in eeuwen hebben aangericht?”
“Nou…, de laatste tijd…”
“De laatste tijd”, schamperde de elf. “Niks, de laatste tijd! Jullie rotzooien al tienduizend jaar, sinds jullie het bezit uitvonden en stukjes wereld gingen afpalen die jullie je eigendom noemden. In het begin was dat nog niet zo gevaarlijk omdat jullie met weinig waren, maar het zijn die godvergeten aantallen. Jullie fokken als konijnen maar richten veel meer schade aan. Er is nauwelijks nog een plekje te vinden waar jullie je grove merkmalen niet hebben achtergelaten…”
“Hoe zat het met die Bastille?” probeerde ik het gesprek een andere wending te geven, hoewel ik vreesde dat ik ook daar wel weer bekaaid vanaf zou komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten