woensdag 27 februari 2019

Epos over de mens LXXII


Veel deed hij er niet aan.
Eigenlijk geen klote!
Hij was te lui of te ziek
om zich te bekommeren.
Daarom zocht zij hem op.
Vertelde sprookjes, zoemde in zijn oor.
Dat bracht hem op andere gedachten.

‘Wuist u weleens?’
Zo verbaasd dat hij lachte,
grijnsde zijn tanden bloot
en ontwapende.
Ze hoestte slechts eenmaal
toen ze haar borst ontblootte,
hem naar zich toetrok om te bijten.

‘Breek mij en ik frunnik jou’, beloofde zij met schitterende ogen,
bol van pracht staarden naar het einde van haar slanke voeten.
Ik begreep haar niet.
Niet zo verwonderlijk als je begrijpt dat zij niet voor mij bedoeld was.
Veeleer voor zichzelf, of anders voor haar moeder die mij toch niet kende,
kende ik haar evenmin. Had haar zelfs nooit gezien,
noch gekust op haar ranke lippen vlinderend in mijn buik.

Ben Goedgemutst samen met zijn broer, Stoute Karel,
deden het zo vaak ze konden met elkaar, maar liever nog met anderen
keken toe terwijl zij misnoegd hun hoofd schudden.
Had ik het geweten,
ik had me wel tweemaal bedacht
voor ik mijn zegen gaf
aan de praalpracht die ze leenden
van die ander die zijn hoofd verloren was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten