woensdag 20 februari 2019

Epos over de mens LXV



Op het pleintje voor onze deur
hangt een vreselijk penetrante geur van mensen.
Ik haal mijn neus op voor die odeur
en zou alle mensen weg willen wensen
met hun drukte, gekrijs en gejoel
om dat stomme spel; de bal in het doel,
met hun gekwetter en getetter dat nergens op slaat,
blokkeren ze het voetpad, in het midden van de straat!

Kon ik maar lopen, dan liep ik heel ver.
Kon ik maar hopen, dan wenste ik een nieuwe ster
om te wonen, met bossen en wild stromende rivieren,
met bergen en wouden vol wilde dieren,
met insecten allerlei, maar vlinders in het bijzonder,
met veel bonte kleuren, maar ook wel die zonder,
met bijen om te bestuiven voor een gezonde bloemenpracht
en vol van leven gedurende elke dag en nacht,
maar zonder al die wegen die toch naar niets leiden,
zonder machines en fabrieken die naar uitstoot rieken,
waar je het lawaai van gehamer kunt mijden,
naar zulk paradijs daar liep ik naartoe.
Hoe ik er kwam? Het geeft niet hoe!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten