vrijdag 22 februari 2019

Epos over de mens LXVIII



Kwart voor zes en nog geen honger.
Dat dankt je de koekoek,
nog zopas gegeten in Mechelen onder de watertoren
waarin de zooi hoog gestapeld ligt,
zo hoog dat je erin omkomt van dorst.

Terras in de zon overschaduwd door stroboscopen.
Ander ongedierte dat langs marcheert in dichte rijen.
De koppen naar links gedraaid, de angel geschouderd,
ben ik niet bang uitgevallen,
toch huiver ik even in stilte
door het lawaai van stampende insectenpoten.

Wufte waanzin.
De zevenloper in tien sloten tegelijk.
Zijn lange lul tussen knikkerknieën,
weet hij zich bekeken en radeloost.
Hopeloos verarmd op de mestvaalt
waar koeien als wolven aan hem snuiven,
graait hij zijn houvast wanneer hij tot inkeer komt.

Verdwaal en waag het niet terug te keren
van waar je niet weet dat je bent.
Blijf!
En de hond blijft zitten met staartgekwispel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten