maandag 25 februari 2019

Epos over de mens LXX



Begin maar, zei ik haar. En ze keek verbaasd
naar mij omhoog. Zo ik torende, zo hoog als Lange Pierlala.
Mijn hoofd tot in de wolken, en haar voeten bungelend in water 
dat golfjes met mij speelde.
Zo lang geleden al, dat de zon vergrijst.
Draden reiken ziltig, slingeren rond mij als vergeten confetti, 
toen ik haar zag voor het allereerst en wist wie zij was.
Toen herkende ik mij tussen al die mensen die buiteldansen op de boulevard.

Een toevallige omhelzing op straat.
Voel ik haar natte dromen mijn buik vibreren.
Blonde stoot, je melkrijpe tieten voor het grijpen
tast ik onder de rok waar je doordrenkt lispelt van genot.

‘Fluisterkruid’, zachtte zij en achtte de salie
te veel voor haar lippen die op springen stonden
in de winterbries van twaalf voor één,
wachtte onder de lantaren
venster verlicht, lachte hij en gluurde
door de kier van het gordijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten