vrijdag 12 april 2019

Epos over de mens CXVI



Toen spionnen nog over koude muren kropen
hadden zij hun hachje veil.
Dat gevaar leek met enige stijl
op een natte jongensdroom,
zo jong dat ze nog in hun bedje plasten,
als verzet tegen al dat hen niet paste;
de ‘als ik later groot ben’ droom,
die met de jaren werd verzopen
tussen 9 en 5, in huisje, boompje, beestje,
soms nog in een dronken bui,
na een uit de hand gelopen feestje,
ze nog eens in hun bedje plassen,
dromen hoe ze over muren kruipen
als held voor volk en vaderland
offeren zij zich op
tot de morgen hen tot de orde roept.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten