Het was een fantastische maar even zo vreemde gewaarwording om in een van de capsules te stappen en met de snelheid van het licht te worden afgeschoten om in geen tijd tienduizenden kilometers verder op de plaats van bestemming aan te komen. Het idee van reizen bestond niet meer, wat op zichzelf jammer was, maar dat gold ook voor de uitstapjes met Merlijn naar de parallelle werelden, hoewel ik daar altijd meer het gevoel had door een zijdeur te stappen terwijl het hier wel degelijk om vooruit ging.
Er waren geen indrukken van onderweg, alleen het moment van vertrek en aankomst die elkaar vrijwel overlapten. Het gevoel van misselijkheid dat ik na elke parallelle overstap moest ondergaan, bleef uit. Ik had geen idee waarom maar ik had ook geen gevoel van eigen aanwezigheid tijdens de capsule reis terwijl de overgang naar paralel altijd vol indrukken was. Het zou daar wel mee te maken hebben.
We reisden alledrie apart, ieder een eigen capsule en toen ik er mij in opvouwde, een gemakkelijke houding was anders en ook niet nodig voor de nauwelijks te meten tijd die ik zo doorbracht, vreesde ik, zoals elk mens bang voor het onbekende en er tegelijk door aangetrokken wilde ik de ogen sluiten maar dwong me zelf om toch zoveel mogelijk zintuigelijk te ervaren, oh teleurstelling!
In elkaar gefrommeld kreeg ik mee hoe de capsule automatisch sloot en… zich weer opende. De reis was voorbij en enigszins beduusd bevrijdde ik mezelf met spieren die geen tijd hadden gehad te verstijven.
Ik keek om me heen, zag dat ik me op een camping bevond voordat ik me bewust werd van de aanwezigheid van Joos en Merlijn.
Niemand kwam naar ons toe. Het was heel gewoon dat er plotseling iemand verscheen, maar het leek ook niemand te verbazen dat het ditmaal niet alleen Handelezen waren. Twee mensen en een van hun zou toch voor enige actie hebben gezorgd, dacht ik zo, maar het leek niemand te interesseren. In mijn wereld zou mijn eigenwaarde een knauw hebben gekregen, het gevoel dat het er helemaal niet toe deed of ik er was of niet, maar ik was nog te veel toeschouwer en te weinig betrokken om dit soort gevoelens een plaats te geven of aan de oppervlakte te laten komen.
Joos wenkte en wij volgden en wat ik voor een vakantieverblijf had gehouden bleek een permanent dorp; een tentenkamp waarvoor bewust was gekozen om zo te wonen.
Het had iets romantisch en misschien waren dat wel de basisoverwegingen van deze cultuur om voor een “achterhaalde” huisvesting te kiezen want erg praktisch leek het mij niet op deze vlakte waar het altijd zou waaien en de winden beslist ook orkaankracht konden bereiken, maar het had wel iets en wat onmiddellijk en vooral opviel was de gezamenlijkheid van de bewoners.
Er werd samen gekookt en gegeten. Het leven werd zoveel mogelijk in de open lucht geleefd en ook de bedrijvigheid vond vooral in het dorpsmidden plaats, beschut door de in cirkels er rond geplaatste tenten die zo waren neergezet dat ze elkaar overlapten zodat er een beschermende haag was ontstaan waarbinnen het aangenaam windluw was met toch een zuiverende ventilatie.
Het was anders dan de tentenkampen van nomaden die ik kenden in mijn eigen wereld. Dit was om te beginnen permanent, niet bedoelt om te verhuizen. Dat garandeerde de verankering die er voor zorgde dat het leek of de onderkomens uit de grond waren gegroeid. Bovendien was, wat ik voor doek had gehouden, een onverslijtbare kunststof waarop de elementen niet of nauwelijks vat hadden. Maar de indruk was wat het was: een kamp, waardoor het leek dat je de bewoners een volgende keer ergens anders moest zoeken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten