zondag 23 december 2018

Epos over de mens VII


Zijn mond trok open en sloot zich weer
zonder verweer omdat het was gekomen zoals voorspeld,
hij niets had gedaan om te voorkomen, voorkwam de ander niet
dat het gebeurde, werd het een gebeuren op zich
door niets nog tegen te houden stortte het zich over ons en verzwolg
al wie niet geloofde dat het gebeuren kon.
Ook de rest nam het met zich mee en er restte niets tenslotte.
Hele praatzalen vol waren besproken, redeneringen afgestoken
waar niemand naar luisterde, of toch niet hoorde wat werd gezegd,
wilden zij vooral behouden, zelfs nog toen ze al verloren
verwaaiden waarschuwende woorden op de in kracht toenemende wind,
verzopen in het wassende water en verbleekten onder een verzengende zon
zonder dat iemand zich bezon, zondigden wij met ons allen, massaal
en vlogen blij de wereld rond, op zoek naar die zon die ons spoedig kwam halen.

Vrienden hoort! Er zijn geen vrienden meer; d’een na d’ander heeft ons verlaten;
eerst sociaal op alle media, daarna in het echt, stond ik geheel alleen samen met de rest
en alle anderen keken bitter om zich heen. Zo eenzaam waren wij allen tezamen.
Teruggeworpen op onszelf marcheerden wij en masse door de straten,
bezetten de pleinen en iedere hoek, kilometerslange wegen liepen dood
op dood spoor waarvan de overweg was gesloten na alweer een ongeluk,
gelukkig zonder gevolgen. Toch niet voor mij, of voor wie bij mij was.
Waren het enkel anderen die te lijden hadden, die moesten vluchten
over land en over zee, staken zij rivieren over en waadden door kanalen,
ondiep van achtergelaten lijken hadden zelfs de moed niet meer
om boven te komen drijven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten