Vroege
lente
Hij schopte tegen een sparappel die door de hond in galop werd opgevangen
terwijl hij verveeld over de dijk slenterde.
Het was warm voor
de tijd van het jaar hoewel de temperatuur nauwelijks boven het vriespunt kwam.
Toch bloeide er sneeuwklokjes en krokussen op het talud. Een paars bespikkelt
dijkje in februari. De lente was vroeg dit jaar.
Meeuwen zwierden
lachend boven zijn hoofd en een enkele reiger klapwiekte naar beneden om aan de
waterkant naar vissen te staren. Stram en stijf met dichtgevouwen vleugels.
Voor zwaluwen was het nog te vroeg.
De hemel was
wolkeloos, een dicht vroegblauw. Het gras had nog het dikke groen van de
winter. Twee meisjes zaten op een bank, staarden naar de overkant. De
oer-Hollandse dijkhuisjes keken vanuit blinde winterramen star terug.
Vijftien of
zestien, dacht hij terwijl hij, handen in de zakken, voorbij slenterde.
Na een paar meter
draaide hij zich om. Een van beide had iets geroepen.
- ‘Wat zei je?’;
vroeg hij automatisch.
- ‘Ik informeerde
naar het merk’; zei ze giechelig. Brutaal verlegen nu ze zijn aandacht had.
Hij volgde de
wijzende vinger, keek naar de hond.
- ‘Mechels.’
- ‘Wat?’
Hij liep de paar
meter terug en sprak duidelijker. Hij wist het, zijn articulatie liet soms te
wensen.
- ‘Ze is een
Mechelse herder’; en keek haar aan.
Fris en jong
allebei, belofte van naderende lente.
Hij voelde de
verveling langzaam wijken om plaats te maken voor geringe belangstelling.
Zij die had
gesproken wendde zich tot haar vriendin.
- ‘Zie je wel, ik
zei toch dat het een herder is.’
De vriendin zei
niets, keek schuw naar de hond.
- ‘Ben je bang
voor herders?’; vroeg hij overbodig.
- ‘Een beetje’;
bekende ze. ‘Maar voor pitbulls nog meer.’
- ‘Ze doet
niets’; zei hij traag terwijl hij in haar schuwe ogen keek.
Hij wist het: dat
zeiden ze allemaal.
Het kon hem niet
schelen. Deze angst, van horen zeggen, kon hij niet wegnemen. Had ook geen
behoefte er moeite voor te doen. Hij was kunstenaar, geen psycholoog.
Hij wilde zich
omdraaien en verder lopen, had trek in koffie.
- ‘Ik heet
Marleen en zij Marlies’; zei zij die het eerst had gesproken. ‘M & M’;
grapte ze nog.
- ‘Marius’;
stelde hij zich voor.
- ‘Dat zijn drie
Ems.’
Hij fronste.
- ‘Marleen,
Marlies, Marius’; verduidelijkte ze.
- ‘Vier. De hond
heet Manny.’
Ze zei niets, schuifelde
verlegen met een voet in het grint.
Hij lachte. Ze
keek aarzelend op.
- ‘Je grapje gaat
niet op.’
Ze antwoordde
niet, lachte opgelucht. De vriendin deed mee.
- ‘Wonen jullie
hier?’ Hij vroeg het om maar iets te zeggen.
- ‘Waar ........
in Amsterdam? Nee, we zijn hier zomaar. Aangewaaid zogezegd.’
- ‘Op bezoek.’
- ‘Ook niet.’ Ze
dacht na. ‘Vakantie kun je het, denk ik, noemen.’
Hij staarde naar
het water. Een troep ganzen dreef loom voorbij. Het mannetje lette argwanend op
de aan de oever liggende hond.
Er zijn hier geen
vleermuizen, merkte hij op en vroeg zich af waarom hij dat dacht. Belofte van
lente.
Er klopte iets
niet. Wat had ze gezegd? Denk ik.
Hoezo? Ze waren met vakantie, of niet. Wisten ze dat niet zeker?
Hij keek hen aan,
nam plots een besluit.
- ‘Lopen jullie
mee?’
Ze knikten
tegelijk en stonden op.
De wandeling
duurde, stil, maar vijf minuten. De hond draafde vooruit en wees de weg. In het
voorbijgaan groette hij afwezig een bewoner uit de buurt die op een karretje
huisraad voor zich uitduwde. Het interesseerde hem niet waar de man het vandaan
had. Er was in elk geval niets van hem bij. Zelfs de koelkast niet, die er toch
wel wat op leek.
Op de open trap
naar het appartement groeide uit een scheur in het beton een bosje
sleutelbloemen. Hij wist het. Ze waren er al een week. Gek dat ze er nog altijd
stonden dacht hij nog toen Marlies bukte en de bloemen een voor een zorgvuldig
plukte.
- ‘Voor jou. Voor
in een vaasje’; zei ze eenvoudig.
Hij bedankte haar
en opende de deur om hen binnen te laten.
Het rook Indisch,
met veel knoflook.
De schillenemmer
moet vanavond aan de weg, herinnerde hij zich terwijl hij de deur achter zich
sloot.
De hond snuffelde
aan de lege waterbak. Hij haalde een vaasje uit de kast, vulde het met water en
schikte langzaam nadenkend de bloemen.
De hond piepte.
Hij vulde haar bak. Beide meisjes stonden wat onwennig in de hal.
- ‘Trek je jas
uit en loop maar door. Rechtdoor!’; verbeterde hij zichzelf. ‘Willen jullie ook
koffie?’
Ze hoefden niet.
Hij zette koffie alleen voor zichzelf zoals hij gewoon was. Iets meer dan twee
kopjes in een beker waar hij een scheut room in deed, daarna de koffie die
zonder roeren mengde. Suiker wilde hij niet.
- ‘Komen jullie
van ver?’; vroeg hij terwijl hij het atelier binnenliep.
- ‘We zouden wel
een pilsje lusten’; stelde Marleen nuchter.
Hij knikte.
- ‘De koelkast in
de gang. Glazen in de keuken.’
Terwijl hij van
de koffie proefde keek hij naar Marlies die in een kuipstoel zat. Ze was
luchtig gekleed voor de tijd van het jaar. Wat haastig wellicht.
- ‘Uit de buurt
van Roosendaal’; antwoordde ze.
- ‘Ik dacht al
dat jullie iets Belgisch hadden.’
Hij ging recht
tegenover haar zitten.
Marleen kwam
binnen met twee flesjes Gulpener en glazen.
Hij zag
gefascineerd hoe het bier schuimend in de glazen klokte, iets over de rand
liep. Het maakte vlekken op hun rokjes.
Ze had met de
flesjes geschud! Waarom?
De hond kwam
binnen. Snuffelde. Keek hen alle drie om beurten aan. Marlies huiverde. De hond
likte de biervlekken van haar rok. Hij liet begaan en keek afwezig naar het
bosje sleutelbloemen.
Waarom had ze die
geplukt? Ze hadden moeten blijven staan. Bloemen op een trap hebben al zoveel
moeite zich te handhaven.
De hond was klaar
met likken en strekte lui in de zon die door het grote raam scheen. Er waren
enkele haren op het rokje achtergebleven.
- ‘Kunnen we
blijven slapen?’; vroeg Marleen.
Hij keek naar
haar blote meisjesbenen in de groei. Vrouwelijke vormen tekenden pril in het
laag vallende zonlicht. Ze waren nog bleek door gebrek aan zonuren.
- ‘Jullie hebben
geen bagage, geen extra kleren.’
- ‘We blijven
niet lang.’
Hij keek verrast
op omdat Marlies het zei en zag dat ze bloosde terwijl ze zenuwachtig de
hondenharen van de rok probeerde te plukken.
Haar vormen waren
vrouwelijker, voller dan Marleen, met duidelijke borsten.
De hond knorde
tevreden en draaide zich om wat een plofgeluid veroorzaakte.
- ‘Jullie kunnen
blijven.’
Ze bedankten hem
niet maar keken elkaar aan. Onzeker, vond hij. Het maakte niet uit.
Marleen herstelde
zich het eerst, maakte de bovenste knoop van haar bloes los en ging verzitten
waardoor de rok hoger schoof en een streepje meer vlees liet zien.
- ‘Je schildert.’
Het was geen vraag.
Hij keek naar
haar en glimlachte.
- ‘Poseren die
blote vrouwen voor jou?’
- ‘Ervaring en
goed leren kijken’; antwoordde hij.
De telefoon ging
maar hij nam niet op, draaide in plaats daarvan een sigaret.
Toen zoemde de
deurbel.
Hij stond op,
liep naar de hal. De hond blafte luid en wilde mee. Hij sloot de deur voor haar
neus.
Twee agenten
keken vriendelijk door het glas van de voordeur.
Hij deed open en
nam hen vragend op.
- ‘U bent
vanmiddag met twee meisjes gezien’; begon de oudste.
Hij knikte en
dacht: de karretjesbaas.
- ‘Weet u waar
ze zijn?’
Hij haalde de
schouders op.
- ‘Ze vroegen
waar de bus naar Purmerend stopt.’
- ‘Heeft u hen
naar de halte gebracht?’
- ‘Een stukje.
Het laatste eind heb ik gewezen.’
De agenten
bedankten. Hij knikte en sloot de deur.
Weer in het
atelier zei hij : ‘Dat was voor jullie.’
- ‘Politie’;
piepte Marlies geschrokken.
Marleen keek haar
bestraffend aan.
- ‘Iemand nog een
pilsje?’
Geen van twee
antwoordde. Hij haalde alleen voor zichzelf.
- ‘We hebben
niets gedaan’; zei Marleen.
Hij keek naar
haar terwijl hij het bier inschonk, en zag dat haar lip trilde.
- ‘Hebben jullie
tenminste een tandenborstel?’
Marlies ontkende
bedeesd.
- ‘Wat vroegen
ze?’; wilde Marleen weten.
- ‘Waar jullie
waren.’
- ‘Wat heb je
gezegd?’
- ‘Purmerend.’
Ze haalden
allebei opgelucht adem.
- ‘Dan gaan we
daar niet naartoe!’ In Marlies` stem klonk een ondertoon van verwijt.
- ‘Ik heb wel een
reserve tandenborstel die jullie kunnen gebruiken.’
- ‘Mogen we nog
een pilsje?’ Marleen klonk bedeesder dan ervoor.
Hij knikte, nam
een slok en keek verstrooid naar de hond die in de lager zakkende zon wentelde.
Over een half uur zou het donker zijn. De eerste lentedag van het jaar bijna
voorbij.
Wat zou dit jaar
brengen? Weer naar het zuiden vluchten voor wat warmte?
- ‘Waarom heb je
ons meegenomen?’
Hij keek op,
gestoord in zijn overpeinzingen, keek Marleen aan en zag hoe mooi haar haren
oplichtten in het vallende zonlicht. Het prille lichaam ingehouden van nerveuze
spanning, wachtte op antwoord.
- ‘Omdat het
lente wordt’; zei hij.
eerder verschenen in "Het jaar 2001", uitgeverij De Vleermuis Roermond 1988
eerder verschenen in "Het jaar 2001", uitgeverij De Vleermuis Roermond 1988
Geen opmerkingen:
Een reactie posten