Armand
Auto’s zoefden voorbij terwijl ze tegen de helling omhoog liep. Veel te
snel, vond ze.
Het was kil,
kouder dan ze dacht toen ze vanmorgen door het slaapkamerraam het vrolijk
vroege zonnetje zag. Inmiddels was de lucht koud grijsblauw met stalen vegen.
Als een
gemarmerde vrieskastdeur, dacht ze omhoog kijkend.
- ‘De schuld van
de slager’; mompelde ze halfluid, ‘en een veel te koud rokje.’
Ze schrok van
haar eigen stem, keek vlug rond, maar er was gelukkig niemand die het kon horen.
Als hij niet handtastelijk
was geworden had zij dat mes niet gebruikt. De vrouwelijke rechter geloofde
haar wel, maar ja, hij was gewond, oppervlakkig weliswaar maar hij kon het
laten zien en er was een dokter aan te pas gekomen. Zij had niets om te
bewijzen en ze waren alleen in de vriescel, vandaar........
Ze liep dapper
verder, volgde de oprit waar geen eind aan leek. Ze moest vóór drieën in Den
Haag zijn.
Dat stom gezeik
ook, dacht ze bitter. Twee maanden geleden was er niets aan de hand, toen kon
ze gemakkelijk rood staan, maar als ze nu wat krap bij kas zat..... Ze mocht al
blij zijn dat ze een tientje had losgepeuterd bij de bank. Die rot bijstand!
Ontslag door
eigen schuld. Het zou wat, maar daarom kreeg ze mooi geen WW, en met de trein
naar Den Haag kostte meer dan tien gulden waarom ze besloot het met liften te
proberen.
Mocht het
eigenlijk wel langs de autoweg? Ze wist het niet en het kon haar niet schelen
ook. Ze moest op tijd bij de ambassade zijn.
Bijstandgebruikers
zijn paria’s, wist ze inmiddels: “Nee juffrouw. Dat gaat niet juffrouw. Uw
saldo is maar één gulden drieëndertig!”
Een vergeten
deuntje dat ze wel eens op de radio hoorde speelde door haar hoofd: Ben ik te min! Het was van voor haar
tijd maar ze herinnerde zich dat de zanger iemand met lange haren uit de
zestiger jaren was. Armand, heette hij, geloofde ze.
Het deed er niet
toe. Ze was bijna boven waar auto’s in razende vaart voorbij flitsten.
Eerst had ze
getwijfeld. Ze had nooit eerder gelift. Het was ook niet nodig. Behalve dat ze
haar duim moest opsteken wist ze niets....
Ze had nare
verhalen gehoord over meisjes alleen. Iedereen raadde het af, maar wat kon ze
anders......?
Ze was amper
achttien, zag er smakelijk uit wist ze van vluchtige vriendjes die af en toe
haar leven deelden. Bovendien was ze niet blind.
Als ze had
geweten dat ze ging liften had ze het minirokje wel in de kast gelaten en zich
preutser gekleed. Nu moest ze er doorheen. Het was te laat. Ze kon er alleen
het beste van hopen.
Eenmaal boven
keek ze om zich heen op zoek naar waar ze zou staan. Gewoon hier op de
vluchtstrook waar plaats was om te stoppen? Ze stak haar duim in de lucht....
Meer dan een uur later stond ze er nog. Ze had het ijskoud.
In de verte boven
de polder kwamen wolken opzetten. Als daarin regen zat werd ze zeiknat. Dan kon
ze terug naar huis. Als er niet gauw iemand stopte ook, trouwens. Dan kwam ze
toch te laat. Hoelang zou het duren voordat die wolken boven haar waren?
Ze dacht dat een
meisje alleen snel een lift kreeg. Mooi dat het niet waar was. Eerst meende ze verkeerd
te staan omdat auto’s hier niet mochten stoppen. Ze was, duim hoog, een twee
kilometer verder gelopen tot bij een parkeerstrook. Het hielp niet. Iedereen
reed door.
Sommigen maakten
gebaren die ze niet begreep. Anderen knipperden met de lichten wat ze ook niet
snapte. En tot overmaat van ramp werd het stiller.
In het begin een
constante stroom verkeer. Nu nog maar één auto hooguit per drie minuten. Alles
zat tegen vandaag......
De angst was
gezakt, dat was al iets. Ze was met bonkend hart en een samengeknepen gevoel
begonnen, bestookt door een veelheid aan gedachten.
Was het verboden
hier te staan? Zou een man stoppen om haar aan te randen? De auto ergens in een
bos en haar verkrachten. Daarover had ze gehoord, of erger: ze zou vermoord
kunnen worden!
Dan stond ze op
het punt op te geven, naar huis te gaan tot ze zich herinnerde waarom ze hier
stond, en hield vol.
Ze werd wat
rustiger.
Er passeerde een
politieauto en hij stopte niet. Blijkbaar was het niet verboden wat ze deed.
Ze kreeg al
aardig wat ervaring in duimzwaaien. Niet dat ze er lol in kreeg.
Tegelijk was het
geruststellend dat niemand haar meenam dacht ze toen in de verte een stroom
auto’s naderde. Ze stak opnieuw de duim omhoog.
De derde uit de
rij, een kleine rode Opel, minderde vaart, remde af en parkeerde tien meter
verder. Ze holde er naartoe..
- ‘Waar wil je heen?’; vroeg de bestuurder door het omlaag gedraaide raampje.
- ‘Den Haag.’
- ‘Stap in’; en
opende de deur.
Terwijl de auto
tussen het verkeer schoof besefte ze dat het plotseling erg snel ging. Ze had
niet eens tijd bang te zijn.
Ze keek opzij.
Rond de vijfendertig, schatte ze. Vuilgevlekte trui, ouderwets lang haar tot
bijna op de schouders en een ribbroek met slijtplekken. De broek was schoon,
wat niet voor de afgetrapte gympen gold.
Waar begon ze
aan? Onder andere omstandigheden keurde ze zo iemand geen blik waardig en nu
zat ze naast hem in zijn auto.
- ‘Waar moet je
zijn in Den Haag?’
Ze keek op.
Waarom wilde hij dat weten? Schatte hij het risico in voordat hij haar te pakken
nam? Ze moest ophouden met die gedachten. Het maakte haar nerveus
- ‘Nou?’; drong
hij aan.
- ‘Waarom vraagt
u dat?’
Hij keek haar
aan, glimlachte toen.
- ‘Ik ga ook naar
Den Haag en kan je afzetten waar je moet zijn.’
Ze dacht na. Zou
ze het vertellen of was het beter van niet?
- ‘Zet me maar
ergens af. In het centrum als dat niet te lastig is.’
- ‘Prima.’
Hij tuurde strak
door de voorruit, schakelde soms naar een hogere versnelling om in te halen. Ze
verstijfde telkens zodra zijn hand in haar richting zweefde.
Hij zag het en
glimlachte weer.
- ‘De eerste keer
dat je lift?’
- ‘Ja’; flapte ze
eruit en had meteen spijt. Waarom vertelde ze het?
- ‘Ik bijt niet’;
lachte hij.
Ze grijnsde
stuurs.
- ‘Woon je in Den
Haag?’
Daar begon hij
weer. Hij wilde alles weten.
Hij keek weer
opzij.
- ‘Bang dat ik
iets doe?’
Ze verstijfde,
plukte aan het rokje, probeerde het langer te maken.
- ‘Je bent niet
erg spraakzaam.’
Ze keek stug voor
zich, wilde roepen: “Laat me eruit!”, maar durfde niet.
- ‘Waarom ben jij
in godsnaam gaan liften? Al kan ik me je angst wel voorstellen. Je hoort rare
verhalen tegenwoordig.’
Hij hield abrupt
de mond, tuurde door de voorruit.
- ‘Verdomme!
File!’
De auto minderde
vaart en hield stil achter de laatste in de rij.
- ‘Daar staan we
dan’; merkte hij nogal overbodig op.
Ze keek naar de
onafzienbare rij wagens, daarna wanhopig op haar horloge. Vijf voor halfdrie!
- ‘Hoelang duurt
het van hier naar Den Haag?’; vroeg ze toonloos.
- ‘Een half uur
voordat we in het centrum zijn.’
Ze knikte bang,
begon plots te huilen.
- ‘Ik moet er om
drie uur zijn’; snikte ze.
Hij nam haar
verbaasd op.
- ‘Stond je er al
zolang?’
Ze knikte weer.
Er drupten tranen op het rokje.
Hij raakte haar
arm aan. Ze deinsde geschrokken terug voordat ze begreep dat het als troost was
bedoeld.
- ‘Sorry’;
verontschuldigde ze zich.
- ‘Het geeft
niet. Waarom moet je er om drie uur zijn?’
Ze probeerde de
tranen te verdringen toen er iets in haar brak. Het risico dat ze had genomen
was voor niets. Het zou haar nooit lukken op tijd te komen, en plotseling
besloot ze hem in vertrouwen te nemen. Er viel iets van haar af. Hij had iets
liefs, vond ze, ondanks de wilde haardos en vuile kleren.
Hij wachtte
geduldig.
- ‘Ik heb om drie
uur een afspraak op de Argentijnse ambassade. Ik ben werkloos, en van een
vriendin hoorde ik dat ze een telefoniste zoeken. Ik heb geen ervaring maar
solliciteerde toch. Toen kwam een brief waarin ik werd uitgenodigd voor een
gesprek vanmiddag om drie uur.’ Ze begon weer te huilen. ‘Ik ben te laat. Nu
willen ze mij vast niet meer!
Hij had
medelijden. Klein en zielig, helemaal ten einde raad.
- ‘Spreek jij
Spaans?’
-
‘Talenpracticum’; knikte ze.
- ‘Welke talen
nog?’
- ‘Italiaans.
Engels, Duits en Frans van de Mavo.’
- ‘Heb je
ervaring in verkoop?’
- ‘In een
slagerij.’
- ‘Niet precies
wat ik bedoel’; lachte hij, ‘maar het is verkopen.’
Het was duidelijk
dat ze het niet begreep
- ‘Lukte het een
beetje?’
- ‘Wat?’
- ‘Verkopen.’
- ‘Ik geloof het
wel. Ik denk dat ik best een goede verkoopster ben. Ik vond het leuk.’
- ‘Dat dooie
spul!’
Ze loerde van
opzij naar hem. Hield hij haar voor de gek?
Hij reed de auto
wat verder in de rij.
- ‘Ik zal je een
voorstel doen. Je zou het vast niet denken maar ik heb een bedrijf in computer
accessoires en zoek een verkoopster die talen kent. Al heb je geen ervaring met
computers, dat is te leren. Het belangrijkst zijn de talen.’ Hij pauzeerde om
een sigaret op te steken, vroeg of ze bezwaar had. ‘Als ze jou niet meer willen
kom dan bij mij werken.’
Ze keek
ongelovig. Gewoon, zomaar, een wildvreemde die haar een baan aanbood? Ze wist
niet eens hoe hij heette.
- ‘Afgesproken?’;
vroeg hij.
Ze kon alleen
knikken.
Het was halfvier toen hij voor de deur van de ambassade parkeerde.
- ‘Ik wacht wel’;
zei hij, ‘en, oh ja, ik heet Armand.’
Ze nam hem onderzoekend
op.
- ‘Lotte’;
mompelde ze.
De baan was weg,
ze was te laat. Het speet het hoofd Personeelszaken, maar helaas. Ze dachten
dat ze niet zou komen.
Ze liep naar
buiten. Meneer Armand wachtte op haar, tegen elke verwachting.
- ‘Welkom bij de
firma’; zei hij terwijl hij het portier voor haar openhield.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten