Hypothese, of een eigentijdse kunstbeschouwing
Mij lijkt interessant om te zien wat auteursrechtelijk gebeurt wanneer een
ander dan Jeff Koons zijn Ushering in Banality een beetje kleiner
maakt (1 centimetertje bijvoorbeeld), er een andere titel voor bedenkt en de
beeldende big vervolgens tot het maximum van honderd gulden bij Sotheby`s laat
veilen.
Als werktitel
lijkt me Wanneer Vincent nog honderd jaar
zijn pistool had opgeborgen zou hij inmiddels persoonlijk de kont van de
commercie hebben gekust. Wat kan worden teruggebracht tot Hoe Pinkie Pienter bij mamma Moloch in het
gevlei komt, of kortweg Te grazen
genomen.
Waarover gaat het eigenlijk?
Iemand kwam ooit
op het idee van de big. Die iemand, waarschijnlijk een ontwerper in een
kunstnijverheidatelier, ontwikkelde het beest, alweer waarschijnlijk: op
papier.
Deze ontwerper in
loondienst heeft uit hoofde van zijn functie geen wettelijk beschermd
auteursrecht. Het copyright is in handen van de firma waarvoor hij/zij werkt
(als die firma tenminste zoiets als een gedeponeerd auteursrecht heeft).
De ontwerper
geeft zijn schets aan een leerling die aardig kan boetseren die op zijn beurt
een gekoesterd biggetje modelleert. Laten we aannemen: in was. Het biggetje
groeit: van plat papier tot een heus klein sculptuurtje.
Het wassen miniatuurtje
vertrekt naar de gieter die er een iets groter malletje van maakt waarvan malle
afgietsels worden vervaardigd die vervolgens in het daarvoor bestemde circuit
in de verkoop worden gedumpt.
Plots verschijnt shoppingartiest Jeff Koons, koopt zo’n varken dat hij terug
naar de gieter brengt omdat volgens hem de mal niet groot genoeg was.
De gieter,
gelukkig omdat hij in opdracht grootse daden kan verrichten, levert de reuze
big. Jeff plakt zijn naam en prijskaartje erop en ...... klaar is Koons!
De hamvraag met betrekking tot het varken: van wie is precies het
auteursrecht? Wat toch de bescherming van de bedenker voor zijn geestelijk
eigendom is en onder andere kunstenaars behoedt tegen namaak. Kunstenaars
hebben namelijk dat recht, zomaar, uit hoofde van hun maatschappelijke status.
In geval door
middel van een signatuur of anderszins niet duidelijk is wat precies waar
vandaan komt, kan deze onzekere zijn
recht nog altijd laten deponeren waarmee voor eens en altijd vaststaat wiens
naam bij welk voorwerp hoort.
Terug naar de inmiddels te vaak bekritiseerde big.
Ik trok de
conclusie al dat het auteursrecht in dit geval niet bij de bedenker ligt maar
waarschijnlijk bij de opdrachtgever. Zoiets is wettelijk mogelijk. Dat kan met
een notariële akte die door een daarvoor aangewezen instantie wordt bekrachtigd.
Zo kan ik als beeldende kunstenaar mijn auteursrecht afstaan, voor geld
bijvoorbeeld, of zelfs voor niks aan om het even wie. De buurman voor mijn
part. Als ik dat doe heb ik over mijn eigen maaksels niets meer te vertellen.
De buurman kan met mijn werk knoeien zoveel hij wil. Daarom doe ik het niet!
Maar misschien
was de opdrachtgever toevallig de buurman van Koons en kijkt hij heel anders
tegen dit verworven recht dan ik.
De vraag dringt zich op: Van wat heeft Jeff nou eigenlijk het auteursrecht? Van
het geflankeerde varkentje? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Dan heeft meneer Koons
namelijk het recht de miniatuurtjesmaker te verbieden het varkentje nog langer
in de handel te houden en dat terwijl juist nu, dankzij alle publiciteit, het
beestje het toch aardig moet doen.
Veeleer lijkt het
dat Koons het recht heeft verworven het biggetje een ietsje te vergroten. In
dat geval bestaat zijn auteursrecht enkel en alleen uit de vergroting. Anders
gezegd: het idee dat auteursrechtelijk is gewaarborgd en dat in daad omgezet
tot kunst wordt is de vergroting in samenhang met de titel.
Welnu: In het geval ik als kunstenaar datzelfde beeld weer verklein, om het
even hoeveel, pleeg ik daarmee met hetzelfde voorwerp een compleet nieuwe daad.
Geef ik er een andere titel aan dan levert dit een totaal nieuw kunstwerk op.
Zeker als ik die daad begeleid met de intrinsieke
meerwaarde van een honderd gulden veiling. Voorwaar: kunst en kunstenaar
waardig!
Dit alles bedenkend kom ik tot de onmiddellijke conclusie: niet lullen maar
doen! Ware het niet dat ik toch wat bevreesd voor de reacties ben.
Te beginnen bij
de laagste trede: Stedelijk Museum directeur Beeren zal het vast niet leuk
vinden een bijna identieke replica van zijn pas verworven
tweehonderdvijftigduizend gulden pronkstuk voor honderd over de toonbank te
zien gaan. Zo zal hij er althans tegenaan kijken. Dat het niet om een replica
maar een autonoom kunstwerk gaat heb ik hierboven al omstandig uitgelegd.
De banale maker,
op zijn beurt, vrees ik niet. Hij zegt met zijn kunst te ageren dan wel aan te
tonen dat de inmiddels unaniem geaccepteerde vergrotende trap: Kunst –
Kunstenaar – Koper, onze producten hun intrinsieke waarde verlenen. Hij in de
eerste plaats moet mijn daad zeker kunnen waarderen.
Last but not least: de auteursrechtelijke van het minuscule biggetje.
Ik heb geen idee hoever zijn recht rijkt, maar mochten zijn auteursrechtelijke
tentakels tot een Amsterdamse veiling raken dan denk ik hem schadeloos te stellen
met de opbrengst. Hij zal nooit zoveel voor een van zijn biggen gevangen hebben
mag ik hopen. Mocht het wel zo zijn dan ben ik bereid de meerwaarde uit eigen
zak bij te passen.
Daarom ...... naar de mallenmaker en laten gieten dat ding.
Ja maar, toch, stel
dat ik ernaast zit. Dan kan me dat geintje een schadepost van 250.000 gulden
bezorgen. Of, god verhoede het, is de intrinsieke waarde gestegen en wordt het
nog meer.
Als iemand nou
eens een rampenfonds opricht – niet dat ik geloof dat het nodig is, maar zeker
is zeker, nietwaar – dan zal ik dat varkentje wel wassen.
Amsterdam; Het
Hoogt 38, 1989
Verschenen in NRC
Handelsblad 1989
Geen opmerkingen:
Een reactie posten