Van Golem tot Gollem, een essay
Golum, Golem of Gollem, al naar gelang de verschillende spellingen kan
inmiddels worden beschouwd als een literair stijlfiguur omdat dit archetype van
het zielig-gemene door veel verschillende schrijvers werd gebruikt. De
verpersoonlijking van het duistere, maar ook de zielige en hulpbehoevende.
Psycholoog en
I-Tsjing kenner Carl Gustav Jung stelde hem in zijn verhandeling over de
Archetypen voor als de dualiteit tussen Yin en Yang, de krachten van goed en
kwaad waartussen elk mens voortdurend moet kiezen.
Fantasy
schrijvers als H.P. Lovecraft. Edgar Allen Poe en Henry Rider Haggard maakten
dankbaar gebruik van zijn complexe karaktertrekken om hun macabere verhalen een
demonisch-menselijke kant te geven.
Wie en wat is
Gollem? Hoe en waar ontstond hij?
Voor deze
verhandeling zijn drie namen van belang: J.R.R. Tolkien, Gustav Meyrink en de 16e
eeuwse legende over de Praagse opperrabbijn Lõw.
Rabbi Lõw
Golem is oorspronkelijk Hebreeuws en wordt – voor zover bekend – het eerst
in de Talmud genoemd als het lichaam van Adam voordat het met bewustzijn werd
bezield.
Verder in het Oud
Testament (vers 139:16) waar David er zijn vormloos begin (embryo) mee aanduidt.
Als zelfstandig
wezen duikt Golem voor het eerst in een 16e eeuwse Joodse legende op
die in de 19e eeuw werd opgetekend door ene Jacob Grimm. De legende gaat
als volgt:
Rabbi Lõw, opperrabbijn
en kabbalist, die over occulte krachten beschikte, maakte uit leem een Golem
waarin hij leven blies en die moest helpen bij het werk in de synagoge.
Op zijn voorhoofd
schreef hij het woord emeth dat
waarheid betekent. Hierdoor begreep de Golem alles wat werd gezegd.
Het vervelende
was dat het wezen bleef doorgroeien, een heel stuk per dag, wat zijn maker
tenslotte verplichtte de “e”van het toverwoord weg te nemen zodat alleen meth overbleef. Dit betekende: hij is
dood, en had de Golem terug moeten brengen tot een klomp leem. Maar dankzij een
vergissing maakte de dienaar amok.
Tenslotte slaagde
de vergeetachtige rabbi erin het foute opschrift te verwijderen waarna het
leven uit het losgeslagen monster week en de vormloze klei bijeen kon worden
geveegd. Veiligheidshalve werd het stoffelijk overschot in een hokje op de
zolder van de synagoge bijgezet en werd het bevel uitgevaardigd dat geen
sterveling er nog mocht komen.
Gustav Meyrink en Der Golum
In de 19e eeuw werd de Golem in volksverhalen en literatuur
herhaaldelijk voorgesteld als de geheimzinnige verdediger van de door pogroms
bedreigde gettobevolking.
Bij de niet-jood
Meyrink werd hij echter een symbool voor het duistere, instinctieve en
onbewuste van de mens. Hij verbond de stof met allerlei ander materiaal – o.a.
het dubbelgangermotief en een misdaadintrige – en gebruikte het om een
fantastisch griezelig beeld te schetsen van het Praagse getto van rond de
eeuwwisseling.
Hoofdpersoon is
Athanasius Pernath, restaurateur van kunstwerken, die in het getto woont. Op
zekere dag komt een klant die een gedeelte uit het boek Ibboer – zielsbezwangering – gerestaureerd wil hebben.
Nadat de klant is
vertrokken realiseert Pernath zich verbaasd dat hij hem niet meer voor de geest
kan halen. Hij denkt vaag aan de Golem maar verwerpt het als belachelijk.
Niet veel later
wordt Pernath door Joodse vrienden bij een gesprek over de Golem betrokken. Om
de drieëndertig jaar wordt de Joodse wijk door een epidemie geplaagd. In een
luchtspiegeling ontstaat het silhouet van een angstaanjagend wezen dat door
straten en stegen dwaalt, star en doods, maar wel in staat tot de meest rudimentaire
bewegingen waardoor het schoksgewijs loopt.
Weer wat later
wil hij uit galanterie tegenover een onbekende dame, aan wie hij zich vaag
verplicht voelt, haar liefdesbrieven verbergen. Op zoek naar een veilige schuilplaats
belandt hij tenslotte na lang dolen op een verdieping in een huis vlakbij de
AltNeu synagoge, en er mogelijk mee verbonden.
Door een
zeshoekig valluik raakt hij in een vrijwel leeg, van een tralievenster voorzien
vertrek waar hij tot zijn verbazing een compleet Tarotspel vindt. Zijn blik
valt op de in het binnenvallende maanlicht terechtgekomen Pagaat van het
kaartspel. Het treft hem onaangenaam dat de goochelaar op de Pagaat of
Alephkaart – voorzien van de Hebreeuwse letter A – met eenzelfde korte baard is
uitgedost als hijzelf en uit weerzin gooit hij de kaart in een hoek.
Inmiddels
begrijpt Pernath dat hij tot de zolder doordrong die de Golem als graf werd
toegewezen en onmiddellijk groeit, als uit zijn geest geboren, de Golem uit de
weggegooide Pagaat. Verbijsterd ziet de restaurateur dat het wezen een
gruwelijk spiegelbeeld van hemzelf is. Zodra het ochtend wordt verschrompelt
het monster weer tot de goochelaar op de Tarotkaart.
Kort na zijn
ontdekking wordt Pernath ten onrechte van moord beschuldigd en naar de
gevangenis gestuurd. Na lange tijd blijkt zijn onschuld en keert hij naar het
getto terug. Hij vindt niemand van zijn oude vrienden. Zijn woning is
verdwenen, gesloopt tegelijk met het oude Joodse centrum en hij neemt zijn
intrek in een huurkazerne.
Er breekt brand
uit. Hij klimt op het dak vanwaar hij met een touw de begane grond probeert te
bereiken. Terwijl hij zich laat zakken passeert hij het ditmaal stralend
verlichte tralievenster waarachter hij de nacht met de Golem doorbracht. In het
kamertje zitten twee mensen, vrienden van hem: de oude Hillel en zijn dochter
Myriam van wie hij houdt. Hij probeert op de vensterbank te klimmen maar stort
door onhandigheid in de diepte.......
De anonieme
verteller die op de eersten bladzijden van het boek wordt geïntroduceerd
ontwaakt door eigen angstig geschreeuw en ontdekt dat hij in de St.
Vithuskathedraal zijn hoed met een ander heeft verwisseld. Er staat een naam
in. De eigenaar blijkt Athanasius Pernath en hij vindt het adres in het oude
Alchemistenstraatje waar hij hem door het tuinhek samen met Myriam de
droomliefde ziet en de adem stokt hem in de keel.....
Een summiere samenvatting van een ingewikkelde roman waarin nog heel wat
andere thema’s en nevenintriges de revue passeren. Het verhaal blijft
onafgebroken beheerst door het door de Golem geconcretiseerde noodlot. Van de
lezer wordt veel waakzaamheid geëist om de draad niet te verliezen.
J.R.R. Tolkien en de Hobbit
Dat Tolkien zijn Gollem – let op het gebruik van de dubbele L – ontleende
aan de Hebreeuwse legende lijkt duidelijk en dat hij Meyrinks Golum als
inspiratiebron gebruikte blijkt uit de opvallende overeenkomsten tussen beide
karakters: symbool van het duistere en de list.
Tolkien voegt er
een extra dimensie aan toe: de hulpeloze en hulpbehoevende.
Als Bilbo
Balings, een hobbit, op de vlucht voor aardmannetjes in een donkere grot
bescherming zoekt ontmoet hij er aan de oever van een – alweer – donker onderaards
meer Gollem die een ring heeft gevonden, waarvan later blijkt dat het sieraad
over bijzondere krachten beschikt. Gollem is dol op raadsels en in de hoop
Bilbo te verslaan verleidt hij hem tot een spelletje dat de hobbit wint en
daarmee de ring.
Bilbo weet op het
nippertje aan de woedende Gollem te ontkomen en belandt na veel omzwervingen
terug in zijn dorp.
Gollem heeft maar
één enkel hoofdstuk in de Hobbit maar heeft daarin wel een cruciale rol. Hij is
de spil waar een groot deel van Tolkiens oeuvre om draait. Hij is de vinder van
de ring waar de schrijver later een hele trilogie aan wijdt en er een heel
eigen wereld rond schept.
In In de ban van de Ring, de queeste van
Frodo en de zijnen die is gebaseerd op de Graal legende, komt Gollem terug. Het
zou te ver voeren en het is voor dit artikel ook niet relevant om van het
drieluik de inhoud te schetsen. Het gaat tenslotte om Gollem zelf.
Gollem
In tegenstelling tot de Hebreeuwse legende en Meyrinks versie is Gollem
klein, een week donker schepsel met grote lichtende ogen, vies en het stinkt.
Hij eet vis uit
het onderaardse meer, aardmannetjes en alles wat toevallig voorbij komt
(hobbits bijvoorbeeld). De verpersoonlijking van het afschuwwekkende maar
tegelijk het raadselachtige wat hem zo interessant maakt en hem zijn eigenheid
geeft. Het ene moment is hij laf, het andere dapper. Dan weer slim en
vervolgens dom. Binnen een veelheid van tegenstellingen is Gollem zowel held
als antiheld.
Bronvermelding
Hubert Lampo, De
Zwanen van Stonehenge, Meulenhof Amsterdam 1978
J.R.R. Tolkien,
De Hobbit, Het Spektrum Utrecht 1976
J.A. Dautzenberg,
Gustav Meyrink en het hogere, de Volkskrant Amsterdam 1986
Amsterdam; Het
hoogt 38, oktober 1986
Verschenen in
Gollem-pje 3, Amsterdam maart 1987
Geen opmerkingen:
Een reactie posten