maandag 28 november 2016

van Golem tot Gollem

Van Golem tot Gollem, een essay


Golum, Golem of Gollem, al naar gelang de verschillende spellingen kan inmiddels worden beschouwd als een literair stijlfiguur omdat dit archetype van het zielig-gemene door veel verschillende schrijvers werd gebruikt. De verpersoonlijking van het duistere, maar ook de zielige en hulpbehoevende.
Psycholoog en I-Tsjing kenner Carl Gustav Jung stelde hem in zijn verhandeling over de Archetypen voor als de dualiteit tussen Yin en Yang, de krachten van goed en kwaad waartussen elk mens voortdurend moet kiezen.
Fantasy schrijvers als H.P. Lovecraft. Edgar Allen Poe en Henry Rider Haggard maakten dankbaar gebruik van zijn complexe karaktertrekken om hun macabere verhalen een demonisch-menselijke kant te geven.
Wie en wat is Gollem? Hoe en waar ontstond hij?
Voor deze verhandeling zijn drie namen van belang: J.R.R. Tolkien, Gustav Meyrink en de 16e eeuwse legende over de Praagse opperrabbijn Lõw.

Rabbi Lõw

Golem is oorspronkelijk Hebreeuws en wordt – voor zover bekend – het eerst in de Talmud genoemd als het lichaam van Adam voordat het met bewustzijn werd bezield.
Verder in het Oud Testament (vers 139:16) waar David er zijn vormloos begin (embryo) mee aanduidt.
Als zelfstandig wezen duikt Golem voor het eerst in een 16e eeuwse Joodse legende op die in de 19e eeuw werd opgetekend door ene Jacob Grimm. De legende gaat als volgt:
Rabbi Lõw, opperrabbijn en kabbalist, die over occulte krachten beschikte, maakte uit leem een Golem waarin hij leven blies en die moest helpen bij het werk in de synagoge.
Op zijn voorhoofd schreef hij het woord emeth dat waarheid betekent. Hierdoor begreep de Golem alles wat werd gezegd.
Het vervelende was dat het wezen bleef doorgroeien, een heel stuk per dag, wat zijn maker tenslotte verplichtte de “e”van het toverwoord weg te nemen zodat alleen meth overbleef. Dit betekende: hij is dood, en had de Golem terug moeten brengen tot een klomp leem. Maar dankzij een vergissing maakte de dienaar amok.
Tenslotte slaagde de vergeetachtige rabbi erin het foute opschrift te verwijderen waarna het leven uit het losgeslagen monster week en de vormloze klei bijeen kon worden geveegd. Veiligheidshalve werd het stoffelijk overschot in een hokje op de zolder van de synagoge bijgezet en werd het bevel uitgevaardigd dat geen sterveling er nog mocht komen.

Gustav Meyrink en Der Golum

In de 19e eeuw werd de Golem in volksverhalen en literatuur herhaaldelijk voorgesteld als de geheimzinnige verdediger van de door pogroms bedreigde gettobevolking.
Bij de niet-jood Meyrink werd hij echter een symbool voor het duistere, instinctieve en onbewuste van de mens. Hij verbond de stof met allerlei ander materiaal – o.a. het dubbelgangermotief en een misdaadintrige – en gebruikte het om een fantastisch griezelig beeld te schetsen van het Praagse getto van rond de eeuwwisseling.
Hoofdpersoon is Athanasius Pernath, restaurateur van kunstwerken, die in het getto woont. Op zekere dag komt een klant die een gedeelte uit het boek Ibboer – zielsbezwangering – gerestaureerd wil hebben.
Nadat de klant is vertrokken realiseert Pernath zich verbaasd dat hij hem niet meer voor de geest kan halen. Hij denkt vaag aan de Golem maar verwerpt het als belachelijk.
Niet veel later wordt Pernath door Joodse vrienden bij een gesprek over de Golem betrokken. Om de drieëndertig jaar wordt de Joodse wijk door een epidemie geplaagd. In een luchtspiegeling ontstaat het silhouet van een angstaanjagend wezen dat door straten en stegen dwaalt, star en doods, maar wel in staat tot de meest rudimentaire bewegingen waardoor het schoksgewijs loopt.
Weer wat later wil hij uit galanterie tegenover een onbekende dame, aan wie hij zich vaag verplicht voelt, haar liefdesbrieven verbergen. Op zoek naar een veilige schuilplaats belandt hij tenslotte na lang dolen op een verdieping in een huis vlakbij de AltNeu synagoge, en er mogelijk mee verbonden.
Door een zeshoekig valluik raakt hij in een vrijwel leeg, van een tralievenster voorzien vertrek waar hij tot zijn verbazing een compleet Tarotspel vindt. Zijn blik valt op de in het binnenvallende maanlicht terechtgekomen Pagaat van het kaartspel. Het treft hem onaangenaam dat de goochelaar op de Pagaat of Alephkaart – voorzien van de Hebreeuwse letter A – met eenzelfde korte baard is uitgedost als hijzelf en uit weerzin gooit hij de kaart in een hoek.
Inmiddels begrijpt Pernath dat hij tot de zolder doordrong die de Golem als graf werd toegewezen en onmiddellijk groeit, als uit zijn geest geboren, de Golem uit de weggegooide Pagaat. Verbijsterd ziet de restaurateur dat het wezen een gruwelijk spiegelbeeld van hemzelf is. Zodra het ochtend wordt verschrompelt het monster weer tot de goochelaar op de Tarotkaart.
Kort na zijn ontdekking wordt Pernath ten onrechte van moord beschuldigd en naar de gevangenis gestuurd. Na lange tijd blijkt zijn onschuld en keert hij naar het getto terug. Hij vindt niemand van zijn oude vrienden. Zijn woning is verdwenen, gesloopt tegelijk met het oude Joodse centrum en hij neemt zijn intrek in een huurkazerne.
Er breekt brand uit. Hij klimt op het dak vanwaar hij met een touw de begane grond probeert te bereiken. Terwijl hij zich laat zakken passeert hij het ditmaal stralend verlichte tralievenster waarachter hij de nacht met de Golem doorbracht. In het kamertje zitten twee mensen, vrienden van hem: de oude Hillel en zijn dochter Myriam van wie hij houdt. Hij probeert op de vensterbank te klimmen maar stort door onhandigheid in de diepte.......
De anonieme verteller die op de eersten bladzijden van het boek wordt geïntroduceerd ontwaakt door eigen angstig geschreeuw en ontdekt dat hij in de St. Vithuskathedraal zijn hoed met een ander heeft verwisseld. Er staat een naam in. De eigenaar blijkt Athanasius Pernath en hij vindt het adres in het oude Alchemistenstraatje waar hij hem door het tuinhek samen met Myriam de droomliefde ziet en de adem stokt hem in de keel.....

Een summiere samenvatting van een ingewikkelde roman waarin nog heel wat andere thema’s en nevenintriges de revue passeren. Het verhaal blijft onafgebroken beheerst door het door de Golem geconcretiseerde noodlot. Van de lezer wordt veel waakzaamheid geëist om de draad niet te verliezen.

J.R.R. Tolkien en de Hobbit

Dat Tolkien zijn Gollem – let op het gebruik van de dubbele L – ontleende aan de Hebreeuwse legende lijkt duidelijk en dat hij Meyrinks Golum als inspiratiebron gebruikte blijkt uit de opvallende overeenkomsten tussen beide karakters: symbool van het duistere en de list.
Tolkien voegt er een extra dimensie aan toe: de hulpeloze en hulpbehoevende.
Als Bilbo Balings, een hobbit, op de vlucht voor aardmannetjes in een donkere grot bescherming zoekt ontmoet hij er aan de oever van een – alweer – donker onderaards meer Gollem die een ring heeft gevonden, waarvan later blijkt dat het sieraad over bijzondere krachten beschikt. Gollem is dol op raadsels en in de hoop Bilbo te verslaan verleidt hij hem tot een spelletje dat de hobbit wint en daarmee de ring.
Bilbo weet op het nippertje aan de woedende Gollem te ontkomen en belandt na veel omzwervingen terug in zijn dorp.
Gollem heeft maar één enkel hoofdstuk in de Hobbit maar heeft daarin wel een cruciale rol. Hij is de spil waar een groot deel van Tolkiens oeuvre om draait. Hij is de vinder van de ring waar de schrijver later een hele trilogie aan wijdt en er een heel eigen wereld rond schept.
In In de ban van de Ring, de queeste van Frodo en de zijnen die is gebaseerd op de Graal legende, komt Gollem terug. Het zou te ver voeren en het is voor dit artikel ook niet relevant om van het drieluik de inhoud te schetsen. Het gaat tenslotte om Gollem zelf.



Gollem

In tegenstelling tot de Hebreeuwse legende en Meyrinks versie is Gollem klein, een week donker schepsel met grote lichtende ogen, vies en het stinkt.
Hij eet vis uit het onderaardse meer, aardmannetjes en alles wat toevallig voorbij komt (hobbits bijvoorbeeld). De verpersoonlijking van het afschuwwekkende maar tegelijk het raadselachtige wat hem zo interessant maakt en hem zijn eigenheid geeft. Het ene moment is hij laf, het andere dapper. Dan weer slim en vervolgens dom. Binnen een veelheid van tegenstellingen is Gollem zowel held als antiheld.

Bronvermelding

Hubert Lampo, De Zwanen van Stonehenge, Meulenhof Amsterdam 1978
J.R.R. Tolkien, De Hobbit, Het Spektrum Utrecht 1976
J.A. Dautzenberg, Gustav Meyrink en het hogere, de Volkskrant Amsterdam 1986

Amsterdam; Het hoogt 38, oktober 1986
Verschenen in Gollem-pje 3, Amsterdam maart 1987


Geen opmerkingen:

Een reactie posten