Waswatersprookje
Eens, in een ver verleden voordat Europa bestond, de wereldzeeën nog
onbevaren en beekjes op eigen kracht zonder stimuli als lege blikjes en plastic
zakken kalm zeewaarts kabbelden, kende de mens geen watervrees. Die ontstond
later, geleidelijk in gelijke tred met de voortschrijdende beschaving.
Hoe beschaafder
hoe meer vrees belandde tenslotte in de middeleeuwen waar Viespeuk koning was.
Viespeuk beschikte over het diepere inzicht en een lange levensadem, regeerde
tenminste achthonderd jaar en vreesde dat water aan je lijf vreselijk ziek en
ongezond zou maken tot de dood erop volgde.
Zijn goede
onderdanen, die inmiddels Europees spraken, geloofden hem, beloofden plechtig
het heilig inzicht te delen en na te
volgen. Waarom de middeleeuwen donker worden genoemd laat zich raden en was de
reden waarom de toenmalige luyden
stinkend de zeventiende eeuw bereikten.
Viespeuk was oud
geworden en der dagen zat. Hij zag en rook niet meer zo best, kon niet
verhinderen dat enkele verlichten
probeerden de macht te grijpen. Zij die de wereldzeeën hadden bevaren,
ondermeer in Arabië waren geweest en onderweg leerden dat water maar gewoon
water is en alleen te vrezen in zeevolle hoeveelheden.
Van een revolutie
was geen sprake. Viespeuk had nog te veel macht. In dapper verzet poedelden Verlichten
stiekem in een teiltje, verborgen in een ongebruikt vertrek.
Heel langzaam
wonnen de bekeerden wat terrein, verlichtten hier en daar een stuk of wat
gelijkgezinden met hun poedelwoede, maar Viespeuk blies zijn lange adem tot aan
het eind van de negentiende eeuw toen Europa inmiddels in een lappendeken was
verdeeld.
Aan de rand van
de deken lag een klein waterrijk landje waar een proper volkje leefde, toch zo
ver het hun boedel betrof. Ze schrobden en poetsten de ganse dag. Huisjes
glommen, stoepjes blonken en de straten waren schoon. De weinige heksen die de
brandstapels hadden overleefd en op bezems door het luchtruim zwierden, zagen
een klein blinkend lapje in de immense lap die Europa was.
Het blonk er niet
oogverblindend. Kleine vieze vlekjes bedierven het totaal aan schone schijn.
Hoe dat kwam? Hoe
het kon gebeuren?
Op schoonheid
beluste heksen spuugden wel eens omlaag en probeerden de vlekjes op te lossen
met hun befaamde waskrachtheksenspuug. Het mocht niet baten. Viespeuk had te
lang geregeerd. Aan het Propervolkje kleefde nog altijd zijn gore adem. Hun
huisjes blonken maar aan hun lijven koekte vuil.
De Bestuurderen,
die de asem der verlichting hadden gevoeld, besloten er iets aan te doen, en zo
gebeurde dat aan het eind van de negentiende eeuw massaal badhuizen werden
gebouwd waarin het volkje zichzelf mocht schrobben.
Het pleit
beslecht, denkt u, het verhaal geschreven, maar helaas! De waskrachtmeting
moest nog beginnen en zou bijna honderd jaar duren.
Netheid en Zindelijkheid regeerden over de hoofdstad van Properland waar in
1870 een eerste fles warm water als inwijding tegen een zijgevel werd geslagen.
Tot 1919 volgden
er nog honderdennegen.
Douches stroomden,
badjuffrouwen en meesters hadden emplooi, en dankzij de bouwwoede floreerde het
ambacht van bouwvakker, maar zij die moesten baden liepen voorbij, al kwam wel
eens een enkeling voor vijf wasbeurten per jaar. Het slinkende heksenvolk zag
dat hier en daar een vlekje verdween, maar daar bleef het bij.
Behalve de
schoolkinderen, die immers door de Bestuurderen gedwongen konden worden. Zij
plasten en plonsden vrolijk op honderdentien plaatsen in de hoofdstad.
Ook in het Volksbadhuis aan de Polanenstraat dat in 1914 in gebruik werd
genomen, ontworpen door een onbekende Netheid – misschien wel Heden – van de
Dienst Publieke Werken.
Het lag er mooi,
dit badhuis, op de puntige hoek van als een wig in elkaar lopende straten.
Trots, met de hoge schoorsteen als aanwijsstok voor sterren.
De heksen vlogen
hoestend door de uitgebraakte steenkoolwolken die als symbool voor waterwarmte
het luchtruim bevuilde, en al gauw waren er in de Spaarndammerbuurt geen heksen
meer.
Wel de
badmeester, om hem kon je niet heen met zijn woning vastgeplakt op de hoek van
het gebouw waar ze hoog boven het straatbeeld torende.
Hij ontketende
een traditie, want zelfs nu nog zijn badmeesters hoog boven water te vinden.
De luxe was
onbeschrijfelijk. Beneden rond de centrale hal was het de beurt aan de vrouwen
die in acht baden en vier douches het vuil van zich konden spoelen, met
daarboven zoals het hoorde, de mannen in maar twee baden en liefst achttien
douches. Niet ongelimiteerd. Zodra de badkuip vol was werd de hendel van de
kraan geschroefd om te voorkomen dat kostbaar warm water werd bijgetapt waarom
het niet verwonderlijk was dat er regelmatig rillende gedaanten het pand
verlieten die door de warmte in slaap gesukkeld, och arme, wakker schrokken in
het ijskoud afgekoelde bad.
Ondanks propaganda
en dreigementen door de Heren Net en Zindelijkheid bleef de doelstelling van
tweeënvijftig baden jaarlijks per persoon onrustbarend laag. In 1918 werd
daarom besloten het volksbadhuis uit te breiden met een kinderbadinrichting die
uit achttien open douches rond een centrale plaats bestond waar een badjuffrouw
zowel kraan als kinderen dirigeerde.
Dat was slim van
de Bestuurderen. Kinderen zijn immers klassikaal te dwingen de voorgeschreven
norm van één bad per week te consumeren.
Toch ging het
fout met het badhuis. Weliswaar kwamen er gaandeweg steeds meer baders en
baadsters, en soms zelfs vaker dan vijf keer per jaar, maar de verlichtte
Zindelijkheidsheden kregen steeds meer macht. Zoveel dat ze voor het plan
gewonnen raakten elke nieuw te bouwen woning van een douche te voorzien. De op
schoon en netheid beluste bevolking was daarmee zeer content nu ze de
beschikking kreeg over extra opbergruimte voor bezems, schrobbers, dweilen en
emmers. Kortom: de stoepjes glommen, de huisjes blonken, de straten waren
schoon, maar aan de lijven koekte het vuil van eeuwen.
De grote oorlog
kwam en ging en bracht zoveel vuiligheid dat grote volksdelen besloten het
teiltje voor voeten, handen en hoofd te verruilen voor de inmiddels
leeggeruimde douche zodat voortaan het hele lijf met een wekelijkse beurt kon
worden verwend.
Hoera en Hoezee!
De Verlichten hadden het pleit gewonnen, de hygiëne gezegevierd.
Langzaam keerde
het tij en in de roerige sixties ging het volkje in grote getale en soms zelfs
vaker dan één keer per week in bad. De moedigste waagden het elke dag.
Maar hoe moest
het met de badhuizen? Iedereen had inmiddels een eigen douche met leegloop tot
gevolg. De bestuurders bogen de grijze koppen over een nieuw probleem:
bestemmingsplan Openbare Baden.
Ze werden het een
na het ander gesloten tot in 1985 ook aan de Polanenstraat de deuren
dichtgingen. Voorgoed!
Een tijdperk
afgesloten. De gemeenschapszin alweer geknakt.
Voorgoed?
Dat had je
gedacht. Sprookjes hebben immers altijd een happy-end en om dat te breien
moeten we opnieuw terug in de tijd en ....... naar Arabië.
In de tijd dat Viespeuk in Europa de scepter zwaaide kende de Arabische
wereld allang het gebruik van badhuizen: de Hammamãt. Traditioneel en
religieus, gebonden aan de reinheid van het lichaam, regeerden Net en
Zindelijkheid er al eeuwen. Misschien wel altijd, waren zij nooit weggeweest.
Arabische heksen hadden geen last van vieze vlekjes wanneer ze hoog op hun
bezem over het landschap scheerden.
Sommigen van het
Propervolkje waren er geweest en raakten besmet met de verlichting dat water
niet schaadt. Integendeel! Reinheid van lichaam leek verband te houden met
reinheid van geest terwijl de Properlanders over de reinste geest ter wereld
meenden te beschikken.
Hoe het verder
met de Verlichten ging weten we. Wat we nog niet weten is dat in de eerder
besproken roerige sixties – zelfs al
iets daarvoor – heel wat mensen uit de Arabische wereld naar Properland trokken
om er zich te vestigen.
Europa was Europa
niet meer en voor Arabië gold hetzelfde. Wereldwijd zwermden mensen overal naartoe
en vermengden zich vanzelfsprekend.
Maar, hoe vreemd!
Arabische mensen brachten van alles mee, zichzelf in de eerste plaats, maar
ook: moskeeën, kunst, slachtrituelen, ramadan. Echter geen hammam. Wassen deden
ze in de van overheidswege goed gekeurde douches thuis.
Thuis kun je ook
rituelen maar een douche is toch wat anders dan een stoombad, wat een hammam
eigenlijk is.
Het gemis bestond
maar de inwijkelingen klaagden niet.
Als in alle sprookjes gebeurde er een wonder.
Properlanders die
naar Arabië gingen en met de hammamãt kennismaakten waren zo onder de indruk
dat ze eenmaal thuis besloten, samen met Arabische mensen, een eigen hammam op
te richten die voor iedereen toegankelijk moest zijn.
Properland was
inmiddels in de commerciële eighty`s aangekomen en toch lukte het de stichting
Hammam het nodige geld bijeen te brengen.
Het was hun geluk
dat niemand wist wat met het gesloten badhuis aan de Polanenstraat moest
gebeuren. De stichting kreeg toestemming het te gebruiken waarna een periode
van voorbereiding werd afgesloten en het eigenlijke werk begon.
Een architect
werd gevraagd het verbouwingsplan uit te werken. Het oorspronkelijke badhuis
had nogal wat verandering nodig voordat het zichzelf hammam kon noemen. Het buitenaanzicht
bleef behouden, behalve de indrukwekkende schoorsteen die op instorten stond,
maar binnen voltrok zich een metamorfose.
De woning van de
badmeester werd tot kantoor veredeld. Er moesten hammamãt badruimten, een
rustruimte voor tussen en na het baden, kinderopvang voor badende moeders,
kapsalon, kleedruimte, balie en een koffiehuis voor dorstigen gerealiseerd
worden. Niet alleen een plaats om vuile lijven te wassen maar het badhuis kreeg
in de toekomst een belangrijke sociale en religieuze taak.
De hoofdingang
kwam aan de Polanenstraat waar vroeger alleen de mannen naar binnen mochten. De
oude vrouweningang aan de Zaanstraat liet voortaan de koffiehuisgebruikers
door.
Het plan was
klaar. De verbouwing kon beginnen, maar het pand was in slechte staat, en hoe
slecht, slecht kan zijn bleek tijdens het werk.
Het complete dak
van het kinderbadhuis werd gesloopt en de erbij horende intacte wachtruimtes
hebben nog geen functie, zijn zelfs nog niet opgeknapt, evenals de immense hoge
kelderruimte waaruit de oude verwarmingsinstallatie werd verwijderd.
Hoe dan ook werd er verbouwd. Aannemers en onderaannemers aangetrokken,
gebroken en gebouwd, pijpleidingen getrokken en geschilderd, en eindelijk was
het zo ver: de indeling was klaar.
Dat betekende
niet dat de hammam open kon. Er waren meubels en apparatuur nodig, handdoeken
en slippers, en veel meer.
Er werd een
timmervrouwcollectief betrokken voor meubilair en speeltuig in de kinderopvang.
Een Tunesisch kunstenaar kreeg opdracht de badruimten van mozaïek te voorzien
en alle grafische rimram die het badhuis moesten opfleuren, wat allemaal onder
leiding van twee administratieve opperhoofden gebeurde.
De Tunesier
ontketende een artistiek vuur waarom werd besloten nog meer kunstenaars aan te
trekken om er een badkunsttempel van te maken.
Er werd gepraat,
geschetst en geselecteerd maar tenslotte bekwasten vier kunstenaars onder
leiding van de Tunesier muren, deuren en ramen. De kleurigste hammam ooit kreeg
langzaam vorm.
Dat mocht ook wel. De opening naderde, maar in sprookjes past alles, dus hier
ook.
Na het nodige
gecoördineer, waarbij een tentoonstelling over ontstaan en gebruik, verhelpende
handjes en geschuif werd de hammam op 27 mei 1988 een feit, en .............
baadde men er nog lang, gelukkig en schoon!
Amsterdam; Het
Hoogt 38, mei 1988
Verschenen t.g.v.
de opening van de eerste Nederlandse Hammam in Amsterdam, mei 1988