woensdag 29 mei 2019

Epos over de mens CLXIV


Ik probeer mij te herinneren,
zonder resultaat,
wat ik toch dacht, laatst op straat
in de polder, tussen bergen,
waar Allengs gesmolten was
tot reuzenbrokken klompen
van het fijnste amalgaam,
ben ik toen toch doorgegaan
over het brugje links
waar sfinx mij begroette,
mij vertelde over de weg
die was weggelopen,
schommelend en hikkend
was de weg bezopen
van verrotte dampen
die als evenzoveel krampen
de lucht hadden verlaten
en nog had ik niet in de gaten
dat de wereld stillestond,
dat zon, maan en sterren
bloedden uit hun mond.

Fiets fietst in tomeloze vaart,
recht zo die gaat
de bocht voorbij.
Elkeen stuift opzij,
staart verbaasd
hoe fiets te water gaat
met een duik in het zilte nat
nog even zwaait
voordat fiets ten onder gaat
aan eigen haast.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten