Werk is het sleutelwoord tot welvaart, tenminste zolang je welvaart definieert als zoveel en zo duur mogelijk bezit. Werk is ook een relatief nieuw begrip historisch gezien, en werd geïntroduceerd toen bezigheden verplicht werden om jezelf in leven te houden, met als gevolg dat werk ook een negatieve connotatie heeft: die van de verplichting, het moeten, en armoede wanneer je zonder bent.
Toch heeft de mens het de langste tijd van zijn bestaan zonder gekund, wat niet wil zeggen dat hij geen arbeid leverde om zichzelf in leven te houden.
Werk is vooral arbeid die voor een ander wordt geleverd, waartegenover een vergoeding staat, en is daarom tot basisbegrip geworden voor het huidige economisch systeem. Zonder werk als zodanig valt de bodem weg en het systeem in duigen. Dit houdt tevens in dat werk per definitie wordt ondergewaardeerd omdat het een meerwaarde moet genereren die winst wordt genoemd, maar die feitelijk niets anders is dan het instandhouden van het groeimodel ten gunste van een kleine elitaire minderheid. Binnen een maatschappij waarin iedereen voor zichzelf zou werken zou groei immers onbelangrijk zijn, en zeker niet noodzakelijk.
Kunnen we wel terug naar werken voor onszelf, of voor de kleine gemeenschap waar ieder van ons toe behoort? Voorstanders van het systeem zoals het is, zeggen van niet, en toch bewijzen grote groepen het tegendeel. Niet alleen in onze overgewaardeerde welvaartsmaatschappij waar vrijwilligerswerk en kleinschaligheid steeds meer waardering en uitbreiding vinden, maar vooral in de zogenaamde ontwikkelingslanden waar juist kleinschalige projecten welvaart brengen die elders afwezig is.
Het voordeel van kleinschaligheid is uiteraard dat het eindige voorraden veel minder belast, wat logisch is, omdat winst of groei op zichzelf geen voorwaarde is. Het draait veel meer om het leven dan om het vergaren om dat vergaren zelf. Natuurlijk impliceert een dergelijke methode dat kleinschaligheid op alle fronten terugkeert, en dat bezit louter om het bezit dient te worden herwaardeerd, maar in wezen is de keuze vrij simpel: of we souperen onze voorraden in een steeds sneller tempo op, om vervolgens met ons allen te creperen, of we nemen gas terug met als doel een leefbare maatschappij die inhoudt dat volgende generaties ook nog de mogelijkheid hebben te overleven op deze planeet.
De moeilijkheid in deze redenering is de mens en zijn lastige verhouding met solidariteit en gemeenschapszin die voor een groot deel verloren ging in zijn hang naar bezit als bevestiging van zijn status. De scheefgroei zit vooral in het definiëren van het individu in verhouding tot zichzelf.
Het individu ziet zichzelf al snel als minderwaardig wanneer het niet als vanzelfsprekend een gelijkwaardig bezit kan voorleggen als de ander. De waarde van het individu wordt dus a.h.w. bepaald door wat hij bezit, met als gevolg de negatieve spiraal en toenemende druk op de beschikbare voorraden.
We zullen af moeten van het begrip werk als dat alleen maar betekent het genereren van groei voor een relatief kleine groep ten koste van de totale en globale gemeenschap, omdat datzelfde werk onmiddellijk de uitbuiting en het tekort doen van de ander inhoudt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten