“Een bijkomend nadeel is de gelovige mens en daarmee bedoel ik niet de religieuze hoewel dat er natuurlijk mee te maken heeft.” Merlijn pauzeerde even om zijn gedachten te ordenen. “Vanaf het begin heeft de mens altijd vertrouwd op anderen, op het hogere, op dat wat buiten zijn bereik lag. Er waren er altijd die zich opwierpen als de Wetenden zoals de kasten van medicijnmannen en priesters die misoogsten en ziekten moesten voorkomen en daar ook tot op zekere hoogten in slaagden. Faalden zij dan had de massa gelijk een zondebok. Dat geloof zit inmiddels zo diep in onze genen verankerd dat het als omkerend effect voor een zekere lethargie zorgt. De mens gaat er steevast van uit dat er anderen zijn die het tij wel zullen keren, die ervoor zullen zorgen dat het zover niet komt. Ze geloven de alarmerende berichten wel en zien ook heus wel wat er gebeurt, maar er is die rotsvaste overtuiging dat het allemaal zo’n vaart niet loopt omdat er een overheid, een wetenschap, een welvaart is die ons beschermt.
We maken met ons allen het huidige systeem, er zijn niet enkele voorgangers die het ons opleggen en dat is wel zo gemakkelijk want we profiteren ook massaal van hetgeen ons door dat systeem wordt geboden. Dat is de crux: de mens verlaat niet graag de weg die het als zijn voordeel ziet. Pas wanneer het voordeel een nadeel wordt is hij bereid zijn mening te herzien met als onmiddellijk gevolg dat hij op zoek gaat naar de verantwoordelijken die hem dwongen het voordelige pad te verlaten, zelfs als hij diep van binnen weet dat dit pad al vanaf het begin niet zo voordelig was en uiteindelijk wel moest leiden naar de verandering die hij eigenlijk niet wil.
Zelfs nu nog, terwijl de wereld voor wie het wil zien langzaam maar zeker rondom ons afbrokkelt, geloven de meesten dat het wel goed komt en zo niet dat er dan voldoende schuldigen zijn om met de vinger te wijzen. De mens heeft het lastig om in eindige termen te denken, al zien we de dood dagelijks om ons heen, toch houden we heel lang vast aan de fabel dat het onszelf niet overkomt hoewel we natuurlijk weten dat dat wel zo is. Zoiets abstracts als het einde van de mensheid is dan helemaal onbegrijpelijk met onbewuste ontkenning tot gevolg. Dat principe wordt dagelijks gevoerd. We houden ons niet bezig met wat urgent is maar met een rooskleurige toekomst die nog moet komen bevolkt met mogelijkheden die dankzij ons technisch vernuft het leven nog beter zullen maken dan het al is en vergeten daarbij het heden in ogenschouw te nemen dat om onmiddellijke en stringente maatregelen vraagt.
Waarom de auto laten staan? Het is wel zo gemakkelijk om rond de wereld te crossen en ons te vergapen aan dat wat we allang kennen maar evengoed als nieuw ervaren. Natuurlijk gaan we massaal met vakantie want dat hebben we verdiend. Verdiend waaraan of waarmee? Dat we daarmee onze eigen uitroeiing versnellen nemen we voor lief. Het is zo utopisch dat het ons niet raakt, zelfs als we er de kleinkinderen bij betrekken want die redden zich heus wel. Ze zijn van ons eigen bloed en slim genoeg om de hun gestelde uitdagingen te overwinnen. Zo geloven wij!
De menselijke soort draait op het geloof. In onszelf, de eigen kracht, want hebben we niet elke dreiging tot op heden overwonnen? Is het ons niet gelukt om aan de top van de piramide te staan? Wat kan ons dan gebeuren? Zodra er in het voedsel iets wordt gevonden dat schadelijk zou kunnen zijn worden we gewaarschuwd en we stoppen, voor even, met het eten van dat product. Als een land niet veilig is om erheen te reizen krijgen we die informatie op ons bord en we stellen onze vakantie uit of kiezen een andere bestemming tot het gevaar is geweken. Het medicijnmannen-verhaal werkt nog steeds. Er zijn er die over meer kennis beschikken dan wijzelf en die kennis hoeven we niet eens te begrijpen. Het is genoeg dat wij de consequenties horen, de gebruiksaanwijzing krijgen voorgeschoteld zodat we ons gedrag ernaar kunnen richten en klopt het om de een of andere reden niet of loopt het toch uit de hand dan schoppen we de verantwoordelijken gewoon de laan uit, we ontnemen hen het vooraanstaande ambt van de goochelaar die ons moet behoeden, en alles is weer als vanouds.
Zo beoordelen wij onze fout niet als fout maar als de tekortkoming van de ander die de storm niet zag aankomen die ons trof. Diegene heeft pech en afgedaan als hocus-pocus meneer of mevrouw en mag niet meer meespelen in het grote spel dat door ons serieus wordt gespeeld en waarin wij onfeilbaar zijn.
We vertrouwen op ontoereikende of opzettelijke desinformatie zonder erover na te denken of te controleren en reageren boos en verontwaardigd als blijkt dat de voorstelling niet klopt terwijl we tegelijkertijd weten dat het onze aard is om de dingen rooskleuriger voor te stellen, onszelf te verfraaien door het goede te benadrukken en het slechte te verdonkeremanen. Dat is het grootste gevaar voor ons voortbestaan want de grootste schuldige is elk individu op zichzelf maar dat telt niet binnen de regels van ons spel.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten