Eerst moesten we terug om communicatie met de draculenzers mogelijk te maken. Hun strottenhoofd was niet gebouwd om spraak met stembanden voort te brengen. De geluiden die zij voortbrachten was in ons gehoor niet meer dan rudimentair gesis, gepiep en gefluit.
Merlijn voorzag ons van oordopjes die hun geluid in het voor ons verstaanbare Frans omzette en ze zorgden er ook nog eens voor dat onze spraak werd vertaald naar de vleermuisgeluiden die hun oren konden opvangen, en wat voor oren…
Het was komisch en beangstigend tegelijk een conversatie te voeren met een twee meter lange draculenzische die bovendien op haar kop hing terwijl ze aan een stuk aan kleine hapjes zoog. Een biologisch vereiste, want om zo’n groot lijf met insecten en nectar in stand te houden vergde nu eenmaal een enorme hoeveelheid van die kleine beetjes, maar de aanhoudende zuig-smakgeluiden met de daarbij horende bewegingen droegen niet bepaald bij aan mijn welbevinden. Daarbij strekte en klapperde ze voortdurend haar lange leren vlerken wat mij, zeker in het begin, de stuipen op mijn lijf joeg.
“Zelf schuld!” floot ze, want al was ze verstaanbaar, haar voortgebrachte gefluit begeleidde de woorden. “Bij werkelijk sociale wezens zoals wij kan dit niet gebeuren. Niets drijft ons uit elkaar en al zeker de sams niet. De gemeenschappen zijn zo hecht dat er geen sprietje tussen kan en alle gemeenschappen samen vormen ons volk dat zo mogelijk nog hechter is. Wij hebben geen meningsverschillen of belangen die tot oorlog leiden. Wij institutionaliseren onze zwakkeren niet. Een draculenzer is een draculenzer hoe kort of lang zijn vlerken ook zijn en of hij nou grijs, bruin of grijsbruin is maakt geen verschil. De mens vraagt erom om onderling te worden uitgespeeld, jullie doen het immers zelf al.”
Merlijn knikte. “Allemaal waar, maar dat vroeg ik niet.”
Ze siste. “Natuurlijk hebben die gekke sams het in het verleden geprobeerd. Ze proberen het met iedereen en overal. Maar je vermommen met ons uiterlijk betekent niet dat je ook draculenzer bent. Je leidt ons niet om de tuin, zelfs al waren hun klanken niet van echt te onderscheiden. Zij misten het diep gewortelde sociale engagement dat bij het minste in werking treedt. Als een van ons zich verwondt bijvoorbeeld dan laten wij diegene niet aan zijn lot over, nog geen tel. Dat begrepen die domme sams niet waarom ze werden ontmaskerd nog voor ze goed en wel door de link kwamen gekropen.”
“Bestaat de link nog?” wilde Merlijn weten.
“Natuurlijk. Die is niet op te heffen, maar er is sindsdien geen sam of draculenzer zelfs maar in de buurt geweest. Niet dat we het per se mijden maar we hebben er niks te zoeken.”
“Zijn er nog draculenzers in leven die de inval van de sams hebben meegemaakt?” vroeg ik.
“Zeker! Ikzelf bijvoorbeeld. Wij fokken niet in zo’n idioot hoog tempo als jullie, waarom het ook niet nodig is om zo jong te sterven als jullie doen. Wij gaan eeuwen mee en soms zelfs langer.”
Ik knikte. “Waren er bepaalde dingen die opvielen aan de sams? Behalve dat jullie hen onmiddellijk doorzagen, bedoel ik.”
“Het zijn viezeriken”, antwoordde ze zonder aarzeling. “Hygiëne kennen ze niet. In plaats van met hun uitwerpselen de velden te bemesten zoals wij doen zodat de soorten daar groeien die wij als voedzaam beschouwen, strooiden zij die van hun gewoon in het rond, lieten het vallen waar ze hingen. Ronduit smerig!” gruwde ze. “En dat geklapper met hun vlerken, alsof ze maar wat trots waren dat ze konden vliegen en dat ook zoveel mogelijk wilden demonstreren. IJdele fluimen zijn het! Ook hun manier van eten was te onsmakelijk om te zien. Niet het verfijnde dat ons kenmerkt. Ze knepen een insect eerst dood voor ze het leegzogen”, sprak ze misprijzend. “Zo mis je de levenssappen die voor smaak en voortbestaan zorgen. Ook bij het nectar zuigen. De planten die zij namen overleefden het. Nou vraag ik je! Dan heb je toch echt de goede delen laten zitten.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten