zaterdag 5 oktober 2019

Epos over de mens CCCXCVIII



In het knisperwoud woonden eens twee bromberen
Ze waren al oud, bromden onverstaanbaar naar elkaar
met de dikke kont op een boomstronk zaten ze maar
beschouwden het leed van de wereld, dachten na
over zaken waarvoor jonge beertjes de tijd niet vonden
niet beoordelen konden want hun leven was spel
amusement en tierelier, alles voor het plezier
interesseerden het hun geen zier wat de oudjes bromden
alles naar en toch niet waar wat ze opsomden
op de klauwen natelden, uitrekenenden hoelang het duurde
waarbij ze ruggelings de bomen schuurden
vandaar de naam knisperwoud en ook dat was heel oud
toen de harde wind kwam en braaizon verscheen
werd het spel gestaakt eerst verwonderd
vervolgens bang. Het floot en gierde
tierde het woud brandde als een fakkel
gensters vlogen rond berenoren
verblindde berenogen 
ontnamen hun reuk en smaak en spel
en dat laatste was het ergste
hoe moesten de jonkies zich nog vermaken
nu er zelfs geen woud meer was 
ze geen bed hadden om te slapen
niets om honger of dorst te stillen
zouden ze het verleden willen
omdat toekomst was verdwenen
heden was verschenen hun spelen had ontnomen
En zij, zij waren er never nooit opgekomen…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten