Passage uit de nieuwste roman in wording
“Ik wil met jou alleen zijn nu het nog kan.”
“Hier?”
“Alleen, zonder telefoon, zonder dat iemand weet waar we zijn en waar niemand ons kent.”
“Waar is dat?”, lachte Anya onzeker.
“Ik weet het niet. Niet te ver. Je moet op tijd terug zijn voor de nieuwe baan.”
“Wat denk je van de eilanden?”
“Ik ben er nooit geweest.”
“Nee? Dan wordt het tijd.”
We vertrokken nog dezelfde dag, laadden wat we nodig hadden in de Range Rover en reden naar het noorden naar de haven vanwaar de veerboot vertrok.
Het was voor mij de eerste keer dat ik over de lange winderige waterkering reed die beide zeeën van elkaar scheidde. Zelfs in de zware terreinwagen voelde ik de elementen, beide handen aan het stuur. We bereikten de haven net voor de laatste afvaart, stalden de wagen onder dek en installeerden ons voor de lange overtocht achter door water bespat glas.
Anya genoot van de reis. Ik vond het vooral saai, zelfs de zeehonden op de banken deden me niet veel; grijze vlekken waarin je meer vermoedde dan zag.
De zee oefent op mij weinig aantrekkingskracht. ‘Alleen maar water’, verzuchtte ik al als kind toen mijn teleurgestelde vader ze mij voor het eerst toonde. Ik heb er niets mee; geef mij maar bossen, heuvels en vlakten, in die volgorde, onmiddellijk gevolgd door bergen. Dat is meer mijn ding dan het eeuwige water, ook al stam ik uit het natte land waar het haast een misdaad is om zo over de zee te spreken.
Anya tuurde met schitterende ogen door het vertroebelde glas waar behalve geschakeerd grijs niets was te zien, maar zij bleef geboeid de hele lange vaart wat mij weer boeide door naar haar te kijken. Haar geluk was het mijne al was ik blij dat de boot eindelijk afmeerde.
We volgden de enige hoofdweg tot we een huisje vonden dat nog te huur stond. Het eiland trok veel toeristen.
Nadat we ons hadden geïnstalleerd wachtte het bed. Het moest, we waren samen. Het ging niet zonder, we moesten beleven en deden het ook, hevig gepassioneerd maar zonder haast of druk die we geen van beiden voelden als we samen waren. Het was juist de enorme rust die we bij elkaar vonden, binnen het spel dat op een sacrale ceremonie leek, zo kalm beminden we, maar lang en intensief beleefden we elke millimeter huid, elke druppel verlangen zo sterk uitvergroot dat het ons zwachtelde. “Ik kom nooit meer los van jou”, zuchtte Anya.
“Spijt?”
“Integendeel.” Ze straalde geluk terwijl ze zo diep in mij was als ik in haar.
We waren aan de late kant toen we op zoek gingen naar een maaltijd dat we in een klein eethuis vonden dat minder toeristisch leek. De pot stelde niet veel voor. Het kon ons niet schelen. We werden met rust gelaten zelfs door het nieuwsgierige meisje dat ons bediende.
Ze observeerde ons. We waren zo duidelijk een verliefd stel dat het niet anders kon dan dat we ons voor een aantal dagen aan de oplettende blikken van onze partners onttrokken. We waren vast in zonde en de bewoners op het eiland streng in de leer, maar nog strenger in de leer van het toerisme dat in plaats van zegeningen brood op de plank bracht. Veel brood, te oordelen aan de tip die ze van ons kreeg. Daarvoor zou ze mij zelfs met haar laten zondigen.
Maar ik zocht haar niet en zij had mij niet nodig, een goed gevulde beurs was haar genoeg en ik verlangde niet meer dan Anya, de dagen en nachten met haar aan elkaars zijde of buik, billen, borsten, het kon niet schelen zolang we ons samen wisten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten