Doornappel - grenspad Wolder |
Alpaca's - Wolder |
Vuurjuffer - Campagne |
Wolder |
Huismussen - Daalhof |
Dousberg |
Doornappel - grenspad Wolder |
Alpaca's - Wolder |
Vuurjuffer - Campagne |
Wolder |
Huismussen - Daalhof |
Dousberg |
Toen de regen kwam verraste het iedereen, zelfs de weervoorspellers.
Straten en pleinen vol dansende naakte mensen. Het water zo welkom, de dorst zo groot en de lijven zo vuil. Het volk huilde, jammerde en joelde; blijdschap, boosheid…
Vooral boosheid, maar waarop, op wat of wie?
Waarom was het weggebleven? Waarom…? Het levensnoodzakelijke water…, zolang verstoken…
Er was geen tuin meer over, geen park, geen plantsoen. Mensen, vooral ouderen, te jonge kinderen omgekomen van dorst. Waaraan hadden ze het verdiend? Ondanks blijdschap toch vooral veel onbegrip.
Donald had niemand verteld over zijn geheime voorraad, de diepe put in de kelder die hij dag en nacht bewaakte, al leek het goedje inmiddels meer op een troebel stinkend riool. Het was goud en goud stinkt niet…
Zijn ogen glommen van koorts. Hij had het onder de leden maar was zich daarvan niet bewust. Hij was zich nooit bewust behalve van zichzelf. Donald deed ertoe. Dat vond híj tenminste. Zijn aanwezigheid, het simpele feit dat hij bestond, zou het verschil maken. Daarom was het zijn recht al waren privé putten verboden. Dat gold niet voor hem. Hij als enige uitzondering omdat hij en hij alleen ertoe deed.
Donald minachtte de anderen. Wie, deed er niet toe. Het waren allemaal losers. De wereld zat er vol mee. Daar kon hij toch niets aan doen? Hij had de wereld niet gemaakt want dan zou het anders zijn, hoewel… Het voelde best lekker, zo in zijn eentje aan de top.
Hij was onoverwinnelijk, onsterfelijk zelfs, en als… Nee, dat kon eenvoudig niet.
Moet je dat zooitje zien dansen; blij met een druppel water. Idioten! Hij zou ze allemaal moeten neermaaien. Dat kon hij. Het was goed dat hij het arsenaal had aangelegd toen het nog kon, voor die belachelijke wet het verbood. Hem controleerden ze niet. Ze zouden niet durven. Hij was tenslotte de Donald!
De Donald haalde zijn neus op, spuugde om te laten zien dat hij het overtollige water kon missen. Hij kwam niets te kort, niet zoals die jandoedels die met geopende mond in het rond sprongen, in plassen spetterden, elkaar nat spatten. Met welke zin? Ze waren al allemaal nat.
Nu was het wel genoeg. Hou nu maar op met die hoosbui. Donald blikte kwaad omhoog. “Stop, verdomme!”
Het water bleef komen. Straten werden rivieren, kelders liepen onder. Donald dacht aan zijn eigen kelder en rende in paniek naar beneden.
De heilige put stroomde over. Alles stond blank. Hij liet zich woedend op de knieën vallen en probeerde het water met zijn handen terug in de grond te dwingen. Hij schepte en schepte maar het water bleef stijgen, bereikte zijn borst, zijn hals, zijn mond… en nog schepte hij als waanzinnig. Hij zou winnen want hij was de Donald.
Dagen later werd hij gevonden, starend naar het plafond waar hij inmiddels tegenaan dreef. Zijn lijf opgeblazen van water, gerimpeld, wit als perkament, verzopen in zijn eigen waanzin van vloeibaar goud…
“Weet jij wat ik moet schrijven?”, vroeg de student zijn mentor.
“Over jezelf?”
“Ik weet niets over mezelf.”
“Dan heb je blijkbaar nog niet geleefd en wordt het tijd daarmee te beginnen.”
“Wat bedoel je?”
“Elke dag is een verhaal, elk uur, elke minuut zelfs. Waar het om gaat is hoe jij beleeft. Doe je dat bewust dan kun je erover schrijven.”
“Dat is toch niet interessant. Ik ben opgestaan, heb ontbeten, sinaasappels geperst… dat is toch geen verhaal?”
“Toch wel. Het gaat om hoe jij die beleving belicht…” en de mentor schreef…
Nog was het aardsdonker, het schemerde zelfs nog niet. Ik had geen zin om op te staan, een eerste bloot been buiten de koesterende warmte van het bed te tillen. Alleen de gedachte deed me huiveren.
Ik draaide op de andere zij, staarde naar de kale muur en wist dat ik het uitstel niet lang kon laten duren.
Ik zuchtte, niet bewust, het ontsnapte als een vlaag van spijt. Zonder erg sloeg het dekbed terug al deed ik het zelf.
Rillend hees ik mezelf overeind, wreef mijn ogen. “Verdomme!”, vloekte ik binnensmonds maar klom uit bed, weerstond de aandrang het dekbed weer over me heen te trekken.
Onwillekeurig schrok ik van de wekker. Ik was te vroeg. Nou ja, niet werkelijk, een beetje maar.
Ik had helemaal geen zin in een nieuwe dag. Het is toch altijd hetzelfde, hetzelfde ritueel tot aan het moment dat ik de fiets uit het schuurtje haal. Daarvoor lukt het ook met gesloten ogen. Alhoewel…
De eerste plens water, koud nog, al blijf ik op veilige afstand van de straal. Je voelt het toch als een kille wind die langzaam warmer wordt tot de hete weldaad over mijn lijf gutst, me doet terug verlangen naar bed, het warme nest waarin mijn geur zich nog behaaglijk nestelt. Ik wil me verenigen met waar ik vandaan kom.
’s Ochtends realiseer ik me verbaasd dat ik de avond voordien helemaal niet naar bed verlang terwijl de volgende morgen… Het zou gemakkelijker zijn als het omgekeerd was maar het comfort van de avond en ochtend laten zich niet verwisselen wat een dubbele inspanning vergt. Logisch is anders, maar toch…
In de keuken wacht de afwas van de vorige dag. Ik spoel een glas, pers twee sinaasappels, werk een cracker naar binnen, staand aan het aanrecht terwijl ik overdenk wat voor me ligt.
Leuk is anders. De lessen zijn niet opwindend, ze boeien niet. Soms, maar niet die van vandaag. Het moet, anders ging ik terug naar bed. Zal ik me ziek melden?
Toch maar niet. Het heeft geen zin. Twee jaar nog, dan ben ik ervan af…
“Daar is toch niks aan”, merkte de student op.
“Nee?”
“Nee, er gebeurt niets.”
“Vind je?”
“Opstaan, douchen en ontbijt. Wat ik zei. Dat is toch niet interessant.”
“Dit fragment geeft een gemoedsgesteldheid weer, die waarmee jij de lessen volgt. Er gebeurt niets. Zo gezien zal jouw schooltijd heel lang duren en zul je er bitter weinig aan hebben.”
Wind strooide herfst rond, verstopte goten en bedolf het plantsoen onder een bruin dek. Hij schopte in een samengewaaid hoopje bladeren. De hond sprong op en hapte speels naar het gedwarrel, keerde terug met zijn bek vol. “Laat dat”, snauwde hij bars.
Het zat hem niet lekker. Niet het kerende seizoen al deed de niet aflatende wind geen goed aan zijn humeur. Hij hield niet van wind.
Vroeger waaide het veel minder. Hier toch, ver van zee in de heuvels stormde het weleens maar meestal was het weer rustig. Tegenwoordig niet, waaide haast elke dag. Ook dat had met klimaatverandering te maken.
Dat was niet waarover hij zich zorgen maakte al moest hij eropuit. Patrick had zich al voorgenomen geen hond meer te nemen vanwege de wind. Verplicht naar buiten. Van hem hoefde het niet, niet meer.
Hij hield van het dier. Op zijn manier toch. Wie hem bezig zag vond hem te streng. Ze konden wat. Laat iedereen naar zichzelf kijken, dacht hij kwaad. Hij was meer met de hond begaan dan elk ander, besteedde veel tijd en aandacht. Weer of geen weer, de hond moest buiten. Bij slecht weer kwam hij weinig honden tegen terwijl de wijk op mooie dagen wel een kennel leek. Zo zijn mensen. Alles voor het eigen plezier.
Patrick hield niet van mensen. Hun gezever interesseerde hem niet. Ze veroorzaakten lawaai, stank en vervuiling. Als hij geld had wist hij het wel. Hij zou ver weg wonen, ergens buiten, ver van alles en iedereen. Menselijk contact zei hem niets. Hij was altijd alleen maar voelde het niet zo. Patrick had zijn hond en dat zat hem dwars.
Hij had niet lang meer. De doktoren hadden hem opgegeven al moest hij het eerst nog zien. Wat wisten die kwakzalvers?
Waarom was hij eigenlijk gegaan? Vertrouwen had hij niet en toch… Het hoesten wilde niet wijken. Laatst gaf hij bloed op. Hoopte hij dat een pilletje, poedertje of drankje zou helpen of was het toch angst? Dat laatste weigerde hij toe te geven. Hij was niet bang voor de dood, wel voor het sterven en niet om hemzelf. Wat moest er van de hond worden?
Het dier kon er niets aan doen, was op hem aangewezen en had er niet om gevraagd. Trouw als elke hond van nature maar is dat liefde?
Dat wordt beweerd maar honden blaffen niet: “Ik hou van jou”. Ze zullen zeker een vorm van affectie voelen met als oorzaak afhankelijkheid. Wij, de mens maken hen afhankelijk, wat blijkt uit in het wild geborenen. Zij redden zich prima zonder ons.
Zo dacht Patrick. Dit alles waaide door zijn hoofd. Waar had hij het recht gehaald een dier aan zich te binden? Hij kon de dood niet voor zichzelf verantwoorden, niet zolang de hond er was.
Hij haalde de piemel uit zijn broek en piste tegen een boom, midden in de woonwijk. De hond deed met hem mee.
Mensen vonden hem asociaal al zou hij een grote boodschap niet op het plantsoen doen. Bovendien ruimde hij elke keutel die de hond uitscheidde. Dat moest hij anderen nog zien doen. Veelal lieten de eigenaren de stront gewoon liggen tot ergernis van wie ermee werd geconfronteerd. Het stonk, vooral in de zomer, trok zwermen vliegen. Patrick hield niet van vliegen.
Hij was een mens met uitgesproken voor- en afkeuren. Wat hij niet mocht mepte hij dood; muggen, wespen, ratten… Het liefst ook mensen maar dat kon hij zijn hond niet aandoen.
Waarvan hij hield beschermde hij; vlinders, vogels… De meesten toch. Duiven niet en kraaien maakten te veel lawaai; ze leken altijd brutaal te klagen. Hij haatte die krengen. Kreeg hij er een te pakken dan eindigde het steevast met een gebroken nek. Maar de rest…, vooral zangvogels; klein en pluizig in hun verendek. Ze hadden bescherming nodig. Tegen katten bijvoorbeeld. Hij haatte katten en had er al heel wat gemept.
Het waren gluiperds, vochten niet met open vizier maar beslopen de niets vermoedende prooi en plots…, verdomde beesten!
Kinderen haatte hij eveneens, vooral kinderen, nog meer dan katten. Etters waren het. Ze trokken pootjes uit, treiterden en pesten. Onder elkaar vond hij prima maar ze moesten met hun vuile poten van het andere blijven.
Daar had je zo’n stel; drie jongens en een meisje; basisschool, dat waren de ergsten. De jongens probeerden stoer te doen al stelden ze nog helemaal niets voor en het meisje… hitste hen op. Een klein vrouwtje dat haar erotische macht etaleerde en het werkte. Jongens lieten zich opnaaien.
Zijn handen jeukten. Hoe graag zou hij hen alle vier de nek omdraaien, kleine gluiperds.
Hij was te jong om te sterven vond hij van zichzelf. Middelbare leeftijd en dan al de pijp uit: belachelijk. Zo was leven niet bedoeld. Dat oude zeveraars eraan moesten geloven, prima, maar niet hij, niet zo vroeg.
Zou het wat uitmaken? Als hij toch dood moest kon hij die vier net zo goed een kopje kleiner maken… Nee, hij kon het de hond niet aandoen. Elke dag die ze nog samen hadden was er eentje meer. De ettertjes hadden geluk. Zonder hond…
Zodra ze hem zagen renden ze joelend weg. Kinderen waren bang voor hem. Beter zo.
Niet alleen kinderen; volwassenen ook al lulden ze achter zijn rug.
Patrick was groot, breed en gespierd met een wilde bos nog altijd gitzwarte vettige krullen. Zijn blik was donker, de mond een samengeperste streep. Het uiterlijk van de duivel. Zelfs zijn huid was vuil getaand. Zo was hij altijd geweest, als jongen al. Hij was niet zo geworden maar zo geboren.
Zelf vond hij zich de mooiste man op aarde maar daarin stond hij alleen. Niet dat het hem interesseerde. Hij wist dat hij gelijk had en de rest…, was te stom om te begrijpen.
Je zag toch het verderf; overal. Daarvoor had je geen bril nodig, ook geen hoge opleiding. Het deugde gewoon niet. Tenminste niet wat mensen deden, het andere was min of meer ok, behalve die paar uitzonderingen die wat hem betreft konden worden opgeruimd.
Dat wespen konden steken was hun goed recht. Niet dat ze hem lastig vielen wanneer hij een boterham at. Dat moesten ze niet doen. Niemand! Ze moesten hem met rust laten. Het lag niet aan hem maar aan de etters die zijn leven verzuurden.
En nu moest hij dood. Godverdomme, laat de rest creperen maar laat mij. De hond had hem nodig. Laat hem zijn leven. Daarna kan ik weg. Is dat te veel gevraagd?
Nukkig schopte hij opnieuw en stootte zijn teen aan iets hards dat onder de bladeren lag verstopt. Wel godverdegodver! Welk stuk onbenul…?
Er stak iets roestig ijzer uit de grond. Patrick bukte, trok eraan, wrikte het los.
Boem! De oude blindganger ontplofte in zijn gezicht, scheurde hem samen met de nieuwsgierig snuffelende hond in bloedige stukken… Verdomde terroristen, dacht hij nog op het moment van de flits.
Eens de mussen van de daken vielen
floten de merels
Man, wat ben ik duf en uitgeblust
Het huilt in mij om toekomst
wat maar weinig begrijpen
Zien zij niet?
Stront in de ogen
die verblind, bruiner doet lijken
alsof ze zijn weggeweest
ver weg
naar oorden waar zon van nature schijnt
schijnt ze natuurlijk hier
maar feller dan gewoon
tot voor kort tenminste
zo kort als een mensenleven
wat niets is, gemeten
Mens blind in eigenwaan
ziet niet over de schaduw die hij werpt
niet in verleden, noch toekomst
al doet hij alsof
euforisch en vanzelfsprekend
alles in eigen hand
tot het niet verwachte hem grijpt
Verbijstering! Janos staart verbluft naar het scherm: 0,00. Dit kan niet! Nog paniekeert hij niet. Het moet een vergissing zijn. Hij logt opnieuw in maar het resultaat blijft hetzelfde: 0,00.
Hij grijpt naar de allernieuwste smartphone, zoekt onder ‘contacten’ en kiest het nummer van de bank. Geen verbinding. Wat is er aan de hand?
Hij probeert het nummer van zijn moeder. Geen verbinding. Zijn beste vriend; geen verbinding. Radeloos logt hij nogmaals in; geen verbinding meldt de computer.
Janos staat op, loopt nadenkend naar het raam en staart. Wat is er gaande?
Buren verlaten hun huizen. Een van hen doet een vergeefse poging zijn auto te starten, anderen gebaren druk naar elkaar. Er heerst een sfeer van opkomende paniek. Hij hoort hen niet maar begrijpt het uit hun lichaamstaal.
Hij opent de voordeur en stapt naar buiten. “Jij ook?” Hij knikt. “Heb je het nieuws gezien?”, vraagt iemand.
“Ik krijg alleen ruis”, antwoordt een ander.
“Ze hadden het erover dat verbindingen kunnen wegvallen. Tijdelijk.”
“Hoe tijdelijk?”
“Dat vertelden ze niet.”
“Storing dus.”
“Ik denk het. Maak je geen zorgen, het kan niet lang duren. Dat bestaat niet.”
“Nee?”
“Natuurlijk niet. Denk na man. Alles en iedereen is op netwerken aangewezen…”
“Dat is zo.”
“Daarom!”
Janos zucht opgelucht. Gelukkig is het niet meer dan een voorbijgaande panne, al geloofde hij niet… Toch voelde hij even een lichte paniek. Stel je voor… Nou ja, hoelang kan het duren; een uur, een halve dag…, langer niet. Als het algemeen is is het al een behoorlijke catastrofe. Niet voor hem maar economisch. Hoe wijd verbreid is het eigenlijk? Niemand weet het. Niemand van de buren tenminste.
Hij besluit het geduldig uit te zitten, maar waarmee? Hij kan niet eens koffiezetten. Alle apparatuur is domotica. Zonder verbinding gebeurt er niets. Als het vanavond niet is opgelost zit hij in het donker.
Hij gaat op zoek naar kaarsen, vindt een oude batterijlamp maar de batterijen zijn leeg. Ook niet te vervangen. Wie gebruikt nog batterijen? Alle benodigde energie komt van het net. Hij kan de auto niet starten, de smartphone licht niet meer op, zelfs lezen… Janos zucht; er wachten een paar vervelende uren.
Inkopen kan hij vergeten. Alles is digitaal. Hij weet nog dat dit niet zo was, herinnert zich de waarschuwingen van doemdenkers en nu…? Die buurman heeft gelijk. Het kan niet lang duren…
Wie is hier godverdomme verantwoordelijk voor? Hij zou niet graag in diegene zijn huid steken. Wat een kluns! Verdorie!
Hij gaat op de bank liggen, staat weer op, loopt opnieuw naar buiten. Dit keer uit verveling. Janos werkt thuis, maar zonder verbinding…
De buren staan in groepjes bijeen, praten door elkaar. Iedereen lijkt het te weten; hoe het komt, hoe het moet worden opgelost. “Het is die klote… Daardoor komt het, geloof me maar.”
Er wordt met de vinger gewezen. Niet naar elkaar, naar buiten; bedrijven, overheden. “Ik zeg je… Er gaat veel te veel geld naar… Wat hebben wij eraan? Wij betalen toch belasting? Dan moeten ze zorgen dat het in orde is. Achterstallig onderhoud natuurlijk. Dat krijg je ervan. Weet je hoeveel geld er jaarlijks naar het buitenland gaat? Waarom moeten wij de halve wereld onderhouden? Nog te zwijgen over al die gelukzoekers die hierheen komen. Profiteurs en wie mag het gelag betalen?”
Janos heeft geen deel aan het zinloze. Hij maakt zich zorgen. Die opdracht moet af. Als dit te lang duurt… Hij zucht nog maar eens. Net nu. Zulke dingen gebeuren altijd op momenten dat je het niet kunt gebruiken.
“Wat denk jij?”, wordt hem gevraagd.
“Ik weet het niet.”
“Jij hebt toch verstand van die dingen.”
“Daarom juist. Dat een enkel segment uitvalt… Dat kan. Alhoewel. Het wordt onmiddellijk overgenomen door back-up systemen. We zullen het niet eens merken. Dit is anders…”
“Hoe anders?”
Hij trekt met de schouders. “Wat is gebeurd kan eigelijk niet. Alsof iemand de hoofdtoevoer heeft afgesneden. Alleen is er geen hoofdtoevoer. Elk systeem staat op zichzelf al zijn ze onderling gekoppeld. Een zo’n koppeling kan worden doorbroken, maar allemaal en tegelijk?” Hij schudt vertwijfeld zijn hoofd, snapt het werkelijk niet en Janos staat mee aan de wieg van de huidige Multi-netwerkverbindingen. Als hij het niet begrijpt…
“Het gaat toch over straling?”, oppert een buurman.
“Mmhm.”
“Kan dat niet van buitenaf worden gemanipuleerd? De Russen bijvoorbeeld.”
“Jawel. Met de nodige kennis. Er kunnen natuurlijk storingen optreden maar niet alles tegelijk. Dat bestaat eenvoudigweg niet.”
“Blijkbaar bestaat het wel. Je ziet het toch.”
“Daarom begrijp ik niet wat er aan de hand is.”
“En als ze alles resetten?”
“Daar zullen ze wel mee bezig zijn. Geloof maar dat er hard wordt gewerkt om de zaken weer in orde te krijgen.”
“Moet jij er niet naartoe?”
“Waarheen? Ik heb geen idee hoe dit is ontstaan. Wat de omvang is. Bovendien, hoe moet ik er geraken. Ik kan toch niet te voet het hele land aflopen in de hoop dat ik de oorzaak vindt? Op alle kwetsbare punten zijn technici aanwezig. Het zal wel in orde komen.”
“Waar zou jij beginnen zoeken?”
“Ik weet het niet.”
“Kan het niet hier in de straat zijn, de wijk?”
“Nee. Dan was het geen totale uitval. We zouden bijvoorbeeld kunnen bellen. Dat is per satelliet geregeld en een zo’n satelliet bestrijkt een enorm gebied. Het betreft minstens het halve continent, anders hadden we verbinding.”
“Zoveel?”
Janos knikt. “Daarom maak ik me zorgen.”
Ook koken is uitgesloten. Hij inspecteert de koelkast; donker. Het is een kwestie van tijd voor alles gaat schimmelen.
Janos kiest waarvan hij denkt dat het snel bederft en werkt het koud naar binnen.
Uren verglijden en alles blijft verontrustend stil; geen gezoem van apparaten. Zijn ongerustheid neemt toe. Vooral omdat hij niemand kan contacteren, geen idee heeft wat er aan de hand is. Alsof hij is afgesneden, de wereld verdwenen, de actieradius afgenomen tot loopafstand.
Wat moet hij met zijn tijd? Daarover heeft hij nooit nagedacht, ook nooit de tijd voor gehad. Zijn uren waren bepaald, hadden ritme en nu…?
Alles valt stil, niet alleen de apparatuur, hijzelf. Niets om handen kent hij niet.
Daarom loopt hij weer naar buiten. Niet door de voordeur. De speculaties van de buren kent hij wel en interesseren hem niet.
Hij kan niet ver, moet de achterdeur openlaten. Als die in het slot valt kan hij er niet meer in.
Voor de zekerheid blokkeert hij met een deurstopper, laat de deur op een kier en loopt door de tuin naar het poortje waar hij de handeling herhaalt al is dit minder dramatisch. In geval van nood kan hij eroverheen klimmen.
De tuinen zijn uitgestorven. Iedereen bevindt zich op straat met de deuren wagenwijd open.
Janos heeft het snel gezien en keert terug, sluit zorgvuldig het poortje. Alle huizen zijn vatbaar voor inbraak nu, al maakt hij zich daarover geen zorgen. De klassieke inbreker bestaat niet meer. Dat is het domein van hackers maar er valt niets te hacken. Het zal op de oude analoge manier moeten. Wie kan dat nog?
Het lijkt wel of de tuin verdort maar dat is onmogelijk. Niet zo snel. De ondergrondse bewatering is nog maar enkele uren uitgevallen. Hij weet dat het perceptie is zoals het lijkt dat alles kleur en glans verliest. Wie houdt zich bezig met de oplossing, vraagt hij zich af. Is het op te lossen? Waar moet je beginnen als het onvoorstelbare realiteit wordt?
Logisch nadenken, houdt hij zichzelf voor. Hoe zat het ook alweer? Ze zijn toch ergens begonnen. De systemen zijn niet uit zichzelf ontstaan.
Het is gegroeid, begonnen met twee simpele computers die met elkaar communiceerden. Daaruit ontstond het eerste netwerk waaraan steeds meer werd gekoppeld als bouwsteentjes uit een doos lego tot het zo complex werd… Wie heeft nog overzicht? Niemand kent het totaal. Het is gewoonweg te veel. Specialisten zijn knappe koppen die alles over een klein segment weten, maar het geheel.
Hij werkte eraan mee, maar ook hij bouwde voort op wat bestond en zelfs dat fundament, het allereerste begin is onherkenbaar veranderd. Hij zou niet weten hoe het te bouwen, alles vanaf de basis te reconstrueren. Die basis is inmiddels vier generaties geleden en er is niemand meer in leven uit die tijd. De bedenkers zijn allang dood.
Dit kon niet gebeuren en toch…
Hij schrikt wanneer tot hem doordringt dat het leven is gebaseerd op wat niet meer is. Dat is de realiteit. Ze hebben zich willens en wetens overgeleverd. De structuur zo complex dat het maar de vraag is of een team specialisten in staat is te achterhalen.
Het zweet breekt hem uit. Zo geredeneerd kan hij maar tot een conclusie komen. Als alles het heeft begeven betekent dat wereldwijd. Het is niet plaatselijk, regionaal, zelfs niet het continent. Als hier niets het meer doet is dat overal het geval. De verbindingen waren te zeer verweven. Als het ergens nog functioneert zouden ze het merken. Sommige functies zouden er nog zijn, maar er is niets. De wereld ligt lam, is werkelijk verdwenen.
Janos ploft op het bankje en staart voor zich uit. Hij begrijpt dat dit het einde van de wereld is zoals zij die kennen. Hoe moet het verder zonder dat ze tot overleg in staat zijn? Er zijn geen technici aan het werk om te repareren. Iedereen staat er alleen voor omdat geen enkel individu, zo min als hijzelf, de oplossing kent.
houtduif, Biesland |
Wolder |
Louwberg |
Peter en Teun, Daalhof |
Biesland |
Daalhoeve |
kauwtjes |
kleinklauwotter |
woestijnvos |