Het stond ongetwijfeld in de weg, fout geparkeerd zo’n lompe Sprinter voor meer dan de helft op de stoep, en hij kon beslist niet passeren met zijn caddie waarom hij een hand onder de onderkant stak en de bus midden op straat op zijn kant kantelde met een hels kabaal van brekende kunststof en glas kwam de chauffeur naar buiten, vloekte en tierde en eiste schadevergoeding en ook hij stond in zijn weg veegde hem met een haal aan de kant kon men zijn uiteengespatte lijf van de muur schrapen.
Paniek in de straat terwijl hij verder wandelde met zijn boodschappen: twee pakken kattenbakzand en een tube tandpasta voor zijn kunstgebit was hij zo jong niet meer met zijn grijs wapperende haren liep al wat krom onder zijn jaren.
Hij hoorde de loeiende sirene maar wandelde in hetzelfde tempo verder ook toen de combi hem de pas afsneed duwde hij de neus uit zijn weg en sjokte voort.
“Sta of ik schiet!” draaide zich niet eens om bij het horen van de knal sprongen ze met achten bovenop hem maar hij liep door verloor de agenten een voor een op zijn weg.
“Schiet hem niet dood. Ik wil dit fenomeen bestuderen!” Maar ook het pijltje sorteerde geen enkel effect was hij inmiddels bij zijn voordeur aangekomen en stapte naar binnen trok de hinderlijke naald uit zijn arm en gooide die in de vuilbak.
In geen tijd was het huis omringd door camera’s microfoons en blauw, kwam er zelfs groen aan te pas in gepantserde voertuigen werden er door megafoons commando’s gebruld wat hem verplichtte de tv luider te zetten.
Het scherm vertoonde weinig interessants; de voorgevel van zijn huis die hij al kende; hadden ze ergens een foto van hem opgediept maar ook dat zag hij regelmatig wanneer hij een spiegel passeerde. Hij schakelde het toestel naar een radiosignaal, bevrijd van alle beelden.
Er werd aangebeld, op deur en raam geklopt, maar hij deed niet open. Niet omdat hij niet wilde maar mensen boeide hem niet meer, elk van hen was alleen met zichzelf begaan. Hij was dat deel van de samenleving dat moest worden weggesneden omdat hij angst genereerde want was hij niet dat agressieve beest dat auto’s vernielde, chauffeurs tegen muren plakte, zelfs agenten verloor onderweg die hem alleen maar wilde helpen?
Zijn voordeur werd ingebeukt, het raam kapot geslagen en er vloog knallende bijtende rook naar binnen. Hij wreef in zijn ogen liep naar voren en spijkerde de gaten dicht met de mensen die naar binnen drongen waarop groen het commando overnam en zijn huis voorgoed van de aardbodem vaagde.
Hij zuchtte temidden van de puinhoop. Waar moest hij vannacht slapen? Bovendien hadden zijn katten het niet overleefd, had hij de tocht naar de winkel vergeefs gemaakt want ook de tube tandpasta was natuurlijk nergens meer te vinden.
Moedeloos stapte hij over de aangerichte schade, stoof het volk naar alle kanten toen ze hem uit de stofwolken zagen opdoemen. Hij was niet op vergelding uit, ze konden hem gewoon geen bliksem schelen. Hij wandelde de straat uit, terug naar het winkelcentrum waar hij bleef staan voor een makelaarsetalage. De meute met camera’s, microfoons en in blauw en groen, volgde op veilige afstand.
Hij liep naar binnen, wees naar een gemeubeld appartementje en vroeg of hij het onmiddellijk kon huren, betaalde de borg met zijn kredietkaart. Ze moesten eens stoppen met aan zijn pensioen te knabbelen, het begon langzaam te irriteren.
Met de sleutel op zak liep hij de paar straten. Ze zouden het dit keer waarschijnlijk niet in stukken en brokken schieten omdat er te veel anderen in het gebouw woonden, maar je wist natuurlijk nooit, ze wilden hem per se hebben. Waarschijnlijk was hij al gelabeld als staatsgevaarlijk, terrorist misschien, wilde hij alleen maar rust en een bed om in te slapen met niemand om zich heen die hem kon hinderen of overbodige prietpraat in zijn oor twitteren.
Beneden op straat was druk overleg; camera’s zoomden zijn nieuwe gevel, zijn raam waar nu nog glas inzat. Er werd getelefoneerd en na uren stopte er een stoet zwarte limousines waaruit de voltallige ministerraad stapte, nam de premier het woord, deed een appel op zijn burgermanszin.
“Geef je toch over, man”, toeterde hij. “Dit kun je nooit winnen. Je bent helemaal alleen. Kom toch tevoorschijn en doe eindelijk normaal, man!”
Hij zette de radio op zijn luidst om het geleuter niet te horen. Na al die jaren slikken, bepakt met boodschappen rond auto’s op voetpaden laveren, onhebbelijke types negeren, vriendelijk blijven tegen arrogante ambtenaren, en onnutte staatseigendommen respecteren, deed hij eindelijk normaal, gewoon zoals hij was en groeide in luttele minuten tot een nationaal probleem.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten